
Jurisprudentie
AA6717
Datum uitspraak2000-07-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199903360/1
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199903360/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering toestemming voor gebruik van groenstrook is rechtshandeling naar burgerlijk recht.
Weigering uitwegvergunning.
B&W hebben namens de gemeente, als eigenaar van de desbetreffende groenstrook, geweigerd appellant toestemming te verlenen gebruik te maken van deze strook t.b.v. de realisering van een uitweg. Deze weigering kan niet anders worden aangemerkt dan als een rechtshandeling naar burgerlijk recht.
Het college van burgemeester en wethouders van Rucphen, verweerder
mrs. P. van Dijk, J.H.B. van der Meer, B. van Wagtendonk
Uitspraak
Raad
van State
199903360/1
Datum uitspraak: . 4 JULI 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A te.B, appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 13 oktober 1999 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 13 mei 1998 en 7 juli 1998 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd appellant een vergunning te verlenen voor het maken en gebruiken van een uitweg ten behoeve van het perceel […] […] te B.
Bij besluit van 24 november 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en alsnog een uitwegvergunning verleend. Voorts hebben burgemeester en wethouders medegedeeld dat zij geen toestemming verlenen om gebruik te maken van de groenstrook naast de woning van appellant ten behoeve van het maken van een uitweg. Deze beslissing en het advies van de adviescommissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 21 september 1998, waarnaar in de beslissing wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 oktober 1999, verzonden op 19 oktober 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het tegen deze beslissing ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 november 1999, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 december 1999. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft appellant van repliek gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2000, waar appellant in persoon, bijgestaan door J.C. Monsieurs en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.J.G.R. de Rooy, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Wet) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid van de Wet kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Wet, voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend, tegen een besluit beroep in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
2.2. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van appellant, voor zover dat betrekking heeft op de weigering toestemming te verlenen voor de realisering van een uitweg.
2.3. Burgemeester en wethouders hebben namens de gemeente, als eigenaar van de desbetreffende groenstrook, geweigerd appellant toestemming te verlenen gebruik te maken van deze strook ten behoeve van de realisering van een uitweg. Geoordeeld dient te worden dat deze weigering niet anders kan worden aangemerkt dan als een rechtshandeling naar burgerlijk recht. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd was van het beroep kennis te nemen. Derhalve heeft zij het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren kennis te nemen van het beroep.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig. Evenmin is aanleiding te bepalen dat het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht door de gemeente Rucphen wordt vergoed. Het griffierecht zal door de Secretaris van de Raad van State aan appellant worden terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 13 oktober 1999, 98/2177 VEROR JA;
II. verklaart de rechtbank onbevoegd kennis te nemen van het beroep van appellant;
III. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (f 340,--) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. B. van Wagtendonk, Leden, in tegenwoordigheid van mr A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat
1
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2000
15.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,