Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6719

Datum uitspraak2000-07-03
Datum gepubliceerd2001-08-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers00/337 WAO Z DAL
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet voldoen aan termijn voor overleggen van stukken aanleiding om art. 8:31 Awb toe te passen.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Reg.nr.: 00/337 WAO Z DAL Inzake : Supermarkt Hent Landgraaf BV, eiser, tegen : Bestuur van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen - Cadans Uitvoeringsinstelling BV Zeist -, gevestigd te Amsterdam, verweerder. Datum van het bestreden besluit: 7 februari 2000 Kenmerk: B&B/H/00.51534. I. OVERWEGINGEN. Het beroep is gericht tegen een besluit van 7 februari 2000, genomen namens verweerder door Cadans Uitvoeringsinstelling BV te Zeist. Bij dit besluit met betrekking tot de uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is het namens eiseres ingediende bezwaar tegen het primaire besluit van 14 december 1999, waarbij de hoogte van het WAO-percentage voor het premiejaar 2000 is vastgesteld en medegedeeld, ongegrond verklaard. Het beroep is ingesteld bij beroepschrift van 17 maart 2000, per post verzonden en blijkens afstempeling ter griffie van deze rechtbank op 21 maart 2000 alhier ontvangen. Dit betekent in ieder geval dat ingevolge artikel 6:9, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroepschrift vóór het einde van de beroepstermijn, te weten: 21 maart 2000, ter post is bezorgd en derhalve tijdig is ingediend. Bij brief van de griffier van deze rechtbank van 22 maart 2000 is als bijlage het beroepschrift aan verweerder verzonden en is daarbij gelijktijdig onder verwijzing naar de richtlijnen die zijn neergelegd in de Procesregeling bestuursrecht (Stcrt 1999, 172) verzocht - in tweevoud en genummerd - alle op de procedure betrekking hebbende stukken en verweerschrift in te zenden. Ten aanzien van dit onderwerp zijn in de Awb zijn de navolgende wetsartikelen opgenomen: "Artikel 8:42 1. Binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en dient een verweerschrift in. 2. De rechtbank kan de in het eerste lid bedoelde termijn verlengen." en "Artikel 8:44 1. De rechtbank kan partijen oproepen om in persoon dan wel in persoon of bij gemachtigde te verschijnen om te worden gehoord, al dan niet voor het geven van inlichtingen. (...). 2. (...). 3. (...)." Nu - zoals onder meer uit de zojuist geciteerde wetsartikelen kan worden opgemaakt - de Awb een aantal (open geformuleerde) rechterlijke bevoegdheden kent, dient naar het oordeel van deze rechtbank en conform de afspraken met de andere rechtbanken in Nederland de toepassing van die bevoegdheden - met respect voor de bijzondere omstandigheden van ieder individueel geval - ter wille van een zekere mate van uniformering en zo kort mogelijk verloop van de bestuursrechtelijke procedures op consistente wijze te geschieden. Een aantal van bedoelde, rechterlijke bevoegdheden zijn dan ook ten behoeve van een uniforme toepassing inmiddels vastgelegd in de Procesregeling bestuursrecht (Prb) welke regeling zoveel als mogelijk bekend is gemaakt aan de professionele spelers op bestuursrechtelijk gebied waarvan met name de rechtsbijstandverleners en de bestuursorganen alsmede door plaatsing in de Staatscourant. Deze regeling is landelijk per 1 oktober 1999 in werking is getreden. Ten aanzien van de inzending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken is het navolgende artikel 3 van het Pbr geformuleerd: "Artikel 3 1. Indien de rechtbank binnen de termijn, bedoeld in artikel 8:42, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, de op de zaak hebbende stukken niet heeft ontvangen, kan zij toepassing geven aan artikel 8.44, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht door het bestuursorgaan uiterlijk binnen het verstrijken van die termijn op te roepen. 2. (......). 3. De rechtbank maakt niet ambtshalve gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 8:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht." Bij brief van de griffier van deze rechtbank van 4 mei 2000 is aan verweerder medegedeeld dat de rechtbank heeft geconstateerd dat niet voldaan is aan het verzoek om binnen vier weken de op deze zaak betrekking hebbende stukken in te zenden. Tevens is verweerder ingevolge de hierboven vermelde artikelen bij deze brief opgeroepen om bij gemachtigde op donderdag, 18 mei 2000, om 9.15 uur te verschijnen ter zitting van deze rechtbank (enkelvoudige kamer), onder medebrenging van de gevraagde stukken in tweevoud. Verweerder heeft niet aan deze oproeping voldaan noch ook anderszins laten weten in de onmogelijkheid verkeerd te hebben om aan de oproeping te voldoen. Voorts is in de Awb de mogelijkheid geopend om gevolgtrekkingen te maken, indien een door de rechtbank opgelegde verplichting niet nagekomen wordt. Het hiertoe vastgelegde artikel van de Awb luidt als volgt: "Artikel 8:31 Indien een partij niet voldoet aan de verplichting om te verschijnen (...), kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar gerade voorkomen." Ten aanzien van het feit dat de gevraagde stukken niet zijn ingezonden overweegt de rechtbank het navolgende. Nu verweerder nagelaten heeft - na genoegzaam daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld - conform het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb juncto artikel 3 van het Pbr de gevraagde stukken in te zenden, heeft verweerder dan ook de toepasselijkheid van artikel 8:31 van de Awb over zich afgeroepen. Aan de hand van dit laatste artikel komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit voor kennelijk gegrond moet worden gehouden. De rechtbank heeft nog stilgestaan bij het feit dat deze gevolgtrekking het primaire besluit onaangetast laat, hetgeen in een geval als het onderhavige waarin het voor de eisende partij een belastende beschikking betreft naar het oordeel van de rechtbank niet de bedoeling van wetgever kan zijn geweest. Immers hierdoor wordt de eisende partij in een ongunstiger positie gebracht, daar zij door de nadelen die voor haar aan het primaire besluit kleven gedwongen wordt tot nieuwe juridische acties, nog daargelaten de kosten die gemoeid kunnen zijn met een - door nalatigheid van verweerder veroorzaakte - onnodige verlenging van deze procedure. In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om met gebruikmaking van de haar in artikel 8:72, vierde lid juncto in artikel 8:31 van de Awb gegeven bevoegdheden de gevolgtrekking te maken die haar gerade voorkomt door het primaire besluit te herroepen en haar uitspraak in plaats te stellen van het te vernietigen besluit Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:54, 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb wordt beslist als volgt. III. BESLISSING. De arrondissementsrechtbank te Maastricht 1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit onder gelijktijdige herroeping van het primaire besluit; 2. herroept het primaire besluit van 14 december 1999 en stelt te dezen haar uitspraak in plaats van het vernietigde besluit 3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van f 450,00 wordt vergoed door Het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam. Aldus gedaan door mr. A.G.M. Jansberg in tegenwoordigheid van dhr. mw. mr. L.M.J.A.Dassen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2000 door mr. Jansberg voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. L.M.J.A. Dassen w.g. A.G.M. Jansberg Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: Verzonden op: cd Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel van verzet open bij de arrondissementsrechtbank te Maastricht. De termijn voor het doen van het verzet bedraagt zes weken.