
Jurisprudentie
AA6740
Datum uitspraak2000-08-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/000120-00
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/000120-00
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALMELO
Parketno. 08/000120-00
Schorsing voorlopige hechtenis
De arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige economische kamer van strafzaken:
Gehoord het ter terechtzitting van 8 augustus 2000 namens de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te Enschede, op 20 mei 1962,
gedane verzoek, strekkende primair tot opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, en subsidiair tot schorsing van die voorlopige hechtenis.
Gezien de processtukken, waaronder een bevel tot gevangenhouding d.d. 31 mei 2000, welk bevel laatstelijk is verlengd op 12 juli 2000.
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting.
Gehoord de officier van justitie, verdachte en zijn raadsman.
Door de raadsman is ter terechtzitting primair verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen, daartoe, zakelijk weergegeven, stellende dat er geen onderzoeksbelang meer is, hetwelk de voortduring van de voorlopige hechtenis rechtvaardigt.
De rechtbank overweegt dienaangaande:
Er is sprake van ernstige bezwaren tegen verdachte, nu verdachte het telastegelegde weliswaar ontkent, doch terzake ernstig bezwarend bewijsmateriaal voorhanden is in de vorm van getuigenverklaringen en de resultaten van het opsporingsonderzoek, zoals weergegeven in de zich bij de processtukken bevindende, in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal.
De stelling van de raadsman, dat in casu van enig onderzoeksbelang geen sprake meer zou zijn, wordt door de rechtbank gepasseerd, nu uit de zich bij de processtukken bevindende "processen-verbaal voortgangsrapportage d.d. 28 juli 2000", welke processen-verbaal door de regiopolitie zijn opgesteld ten behoeve van de onderhavige (pro forma)terechtzitting, alsmede uit hetgeen door de officier van justitie in aanvulling daarop tijdens genoemde zitting naar voren is gebracht, blijkt dat met betrekking tot de diverse deelprojecten welke met betrekking tot de onderzoeksvragen:
-"Hoe is de brand ontstaan (en welke strafbare feiten zijn daarbij gepleegd)"
-"Hoe heeft de brand zich kunnen uitbreiden (en welke strafbare feiten zijn hieraan te
relateren)" en
-"Hoe heeft de brand tot zo’n omvangrijke explosie kunnen leiden (en welke strafbare feiten
zijn hieraan te relateren),
zijn opgestart, nog meerdere trajecten dienen aan te vangen en -indien reeds aangevangen- nog dienen te worden afgewerkt.
-Voor wat betreft het technisch deelproject, met als doelstelling om middels onderzoek in
binnen- en buitenland vanuit een technische invalshoek inzicht te verkrijgen in de toedracht
van de ramp, wordt de definitieve rapportage niet eerder dan halverwege de maand
november 2000 verwacht.
-Voor wat betreft het tactisch deelproject, met als doelstelling het achterhalen van de directe
oorzaak van de ramp, is het totale tijdpad nog niet aan te geven.
-Voor wat betreft het milieu-bestuurlijk deelproject, met als doelstelling de beantwoording
van de vraag, of door (de directie cq, personeel van) SE Fire Works vergunningen ingevolge
de Wet milieubeheer zijn overtreden, waardoor brand en uiteindelijk explosies kunnen zijn
ontstaan, dan wel of bij het verlenen van bedoelde vergunning sprake is geweest van (grove)
schuld of nalatigheid, waardoor de ramp heeft kunnen ontstaan, zal de afronding naar
verwachting binnen 3 à 4 maanden kunnen worden gerealiseerd.
-Voor wat betreft het financieel-economisch deelproject ten slotte, met als doelstelling het
verkrijgen van inzicht in de goederenbeweging van SE Fire Works, is het tijdpad afhankelijk
van de resultaten van de diverse rechtshulpverzoeken in- en buiten Europa.
De raadsman heeft voorts gesteld het alleszins aannemelijk te achten dat terzake van de feiten, waarvoor verdachte zich thans in voorlopige hechtenis bevindt, ingeval van veroordeling aan verdachte geen straf zal worden opgelegd, welke met zich brengt dat verdachte langere tijd van zijn vrijheid beroofd zal blijven dan de duur van de op dat moment reeds door hem ondergane voorlopige hechtenis.
De rechtbank passeert ook deze stelling. Zij is van oordeel, dat op grond van de processtukken zoals die nu aan haar voor liggen, vooralsnog niet, althans onvoldoende is gebleken van feiten en/of omstandigheden, op grond waarvan het thans aannemelijk is te veronderstellen, dat in casu geen oplegging van een (langere) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf meer te verwachten is, een en ander ook in aanmerking nemende de ernst en omvang van de strafbare feiten, ten aanzien waarvan de verdenking tegen verdachte is gerezen.
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot haar oordeel dat de vereiste verdenking, bezwaren en gronden voor toepassing van de voorlopige hechtenis van verdachte, thans nog bestaan, zodat zij het verzoek tot opheffing daarvan afwijst.
De rechtbank heeft vervolgens te beslissen over het subsidiair namens verdachte gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de aan verdachte telastegelegde feiten naar verwachting niet eerder dan medio november/december 2000 inhoudelijk ter terechtzitting
zullen kunnen worden behandeld.
Gelet op dit gegeven en anderzijds gelet op het feit, dat verdachte zich reeds gedurende lange tijd, met oplegging van de nodige beperkingen, in voorlopige hechtenis bevindt, acht de rechtbank termen aanwezig om in dit stadium van het opsporingsonderzoek de voorlopige hechtenis als hierna te melden te schorsen. Verdachte heeft zich desgevraagd ter terechtzitting uitdrukkelijk bereid verklaard tot nakoming van de door de rechtbank aan een mogelijke schorsing te verbinden voorwaarden.
Gelet op de artikelen 67,67a,69,80 en 86 Wetboek van Strafvordering.
B E S L I S S E N D E :
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Schorst de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden, 9 augustus 2000 en zulks voor onbepaalde tijd, dit onder de navolgende voorwaarden:
1. dat verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de
tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
2. dat verdachte, ingeval hij wegens het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen,
tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
3. dat verdachte aan iedere oproeping in deze zaak vanwege de politie en/of de justitie gevolg zal geven;
4. dat verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis niet aan strafbare feiten zal schuldig maken;
5. dat verdachte zijn paspoort/identiteitsbewijs ter beschikking stelt van de officier van justitie in het arrondissement Almelo;
6. dat verdachte geen gebruik zal maken van telecommunicatiemiddelen, anders dan van één vaste telefoonlijn, waarvan het nummer tevoren door hem aan de officier van justitie bekend zal dienen te worden gemaakt.
7. dat verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis niet buiten de gemeente zal begeven, waar hij adres houdt zoals bekend bij de officier van justitie.
8. dat verdachte zijn adres/verblijfplaats tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de officier van justitie bekend zal maken;
9. dat verdachte zich dagelijks via de hiervoor onder voorwaarde 6 bedoelde telefoonlijn zal melden bij de politie te Enschede;
10. dat verdachte op geen enkele wijze contact heeft met (voormalige) werknemers van SE Fire Works en/of hun gezinsleden;
11. dat verdachte op geen enkele wijze contact heeft met zijn medeverdachte en/of diens gezinsleden.
12. dat verdachte op geen enkele wijze contact heeft met afnemers en leveranciers van SE Fire Works, zowel in binnen- als buitenland,almede met medewerkers van het bureau Milan van het Ministerie van Defensie en met de Bouw- en Milieudienst van de gemeente Enschede.
Aldus beslist op 8 augustus 2000, door mr. Breitbarth, voorzitter, mrs. Rikken en Schreuder, rechters, in tegenwoordigheid van Ter Haar, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd, van 9 augustus 2000.