
Jurisprudentie
AA6741
Datum uitspraak2000-07-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199903744/1
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199903744/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Onjuiste toepassing art. 8:29 slechts grond voor vernietiging indien onaanvaardbaar verlies aan instantie zou optreden.
Weigering legalisatie van Ghanese geboorte-akte en verklaring van ongehuwd-zijn. Appellante is met een beroep op art. 8:29 Awb kennisneming onthouden van de stukken die betrekking hebben op het verificatie-onderzoek.
Anders dan de Rechtbank heeft de Afdeling het hoger beroep behandeld in een andere samenstelling dan het verzoek om toepassing van art. 8:29 Awb. De Rechtbank heeft art. 8:29 Awb derhalve deels onjuist toegepast. Een onjuiste toepassing is niet in het algemeen een grond voor vernietiging. De Afdeling kan de zaak in hoger beroep volledig opnieuw behandelen. Heeft de onjuiste toepassing door de eerste rechter evenwel dusdanige gevolgen voor de aangevallen uitspraak gehad dat bij afdoening door de Afdeling een onaanvaardbaar verlies van instantie zou optreden, dan is vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank aangewezen. Die gevolgen doen zich in het onderhavige geval niet voor.
De Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
mrs. P. van Dijk, J.M. Boll, H. Bekker
Uitspraak
Raad van State
199903744/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A te B, appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 11 november 1999 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 1998 heeft de ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden te Accra, Ghana, namens de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) geweigerd een door appellante overgelegde Ghanese geboorteakte en een verklaring van ongehuwd-zijn te legaliseren.
Bij besluit van 15 april 1999 heeft de minister het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 november 1999, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 13 december 1999, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 januari 2000 heeft de minister een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 2 februari 2000 heeft de minister tevens verzocht om geheimhouding ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ten aanzien van stukken die betrekking hebben op het door de Nederlandse ambassade in Ghana verrichte verificatieonderzoek. Op 6 maart 2000 heeft een enkelvoudige kamer van de Afdeling beslist dat beperking van kennisneming van de desbetreffende stukken deels wel en deels niet gerechtvaardigd is. Op 23 maart 2000 zijn de (passages uit) stukken ten aanzien waarvan geoordeeld is dat beperking van kennisneming niet gerechtvaardigd is, aan het procesdossier toegevoegd.
Appellante heeft bij faxbericht van 10 april 2000 de Afdeling toestemming verleend om mede op basis van de geheime stukken uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2000, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. P. Scholtes, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.H.M. Weeber, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Legalisatie is geweigerd omdat gerede twijfel bestaat aan de juistheid van de in de geboorteakte genoemde geboortedatum en de in de verklaring van ongehuwd zijn genoemde burgerlijke staat. De minister heeft daartoe aangevoerd dat bij verificatieonderzoek, verricht door de Nederlandse ambassade te Ghana, in het register van een door appellante bezochte school een andere geboortedatum is aangetroffen dan in de geboorteakte. Appellante heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Voorts is daarbij, aldus de minister, op grond van verklaringen van onder meer diverse familieleden van appellante, gebleken dat appellante, anders dan de verklaring van ongehuwd-zijn vermeldt, getrouwd geweest is.
2.2. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat onduidelijk is in welke gevallen en op welke gronden de stukken van het verificatieonderzoek voor geheimhouding in aanmerking komen. Appellante meent tevens dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij ervan uitgaat dat de conclusie van het verificatieonderzoek juist is, omdat appellante de rechtbank toestemming had onthouden om mede op basis van de geheime stukken uitspraak te doen.
2.2.1. De Afdeling overweegt dienaangaande als volgt. Bij brief van 9 maart 2000 heeft de Afdeling appellante en de minister in kennis gesteld van haar op 6 maart 2000 genomen beslissing op het door de minister gedane verzoek om geheimhouding ex artikel 8:29 van de Awb ten aanzien van stukken, die betrekking hebben op het in Ghana uitgevoerde verificatieonderzoek. Voor zover het verzoek om geheimhouding is ingewilligd, zijn, zoals in de brief van 9 maart 2000 is overwogen, de redenen daartoe gelegen in de noodzaak tot bronbescherming en bescherming van bij het verificatieonderzoek gehanteerde methoden en technieken van onderzoek.
Anders dan de rechtbank heeft de Afdeling het hoger beroep behandeld in een andere samenstelling dan het verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb. De Afdeling heeft dit verzoek slechts gedeeltelijk ingewilligd. De rechtbank heeft artikel 8:29 van de Awb derhalve deels onjuist toegepast. Een onjuiste toepassing is niet in het algemeen een grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Afdeling kan de zaak in hoger beroep volledig opnieuw behandelen, met inachtneming van haar eigen oordeel omtrent de geheimhouding. Heeft de onjuiste toepassing van artikel 8:29 van de Awb door de eerste rechter evenwel dusdanige gevolgen voor de aangevallen uitspraak gehad dat - in de omstandigheden van het geval - bij afdoening door de Afdeling een onaanvaardbaar verlies van instantie zou optreden, dan is vernietiging van die uitspraak en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank aangewezen. Die gevolgen doen zich in het onderhavige geval niet voor. Daarbij is mede van belang dat appellante in het kader van de behandeling van het hoger beroep alsnog van een aantal (gedeeltes van) stukken heeft kunnen kennis nemen en haar zienswijze daaromtrent naar voren heeft kunnen brengen. Voor zover het verzoek om geheimhouding van de minister is ingewilligd heeft appellante bovendien de Afdeling toestemming verleend ais bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 van de Awb, om mede op basis van de geheime stukken uitspraak te doen.
2.3. Appellante heeft voorts betoogd dat de minister ten onrechte stelt dat gerede twijfel bestaat aan de juistheid van de geboortedatum, nu er slechts in één schoolregister een andere geboortedatum is gevonden, terwijl de inhoud van de geboorteakte in een aantal andere stukken is bevestigd.
Ter zitting heeft appellante verder erkend dat zij op grond van gewoonterecht gehuwd is geweest en daarna is gescheiden. Dit betrof echter volgens haar geen rechtsgeldig huwelijk, omdat het niet binnen drie maanden na de voltrekking ervan in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven. Ook de scheiding is niet ingeschreven. De verklaring van ongehuwd zijn bevat derhalve geen onjuiste gegevens, aldus appellante.
2.3.1. Dit betoog treft geen doel. Bij legalisatie van een buitenlands document - waaronder dient te worden verstaan het door een bevoegde Nederlandse autoriteit voor echt verklaren van dat document, opdat het kan worden toegelaten tot de Nederlandse rechtsorde - gaat het om de echtheid van de (uitwendige) vorm van het document. De minister volgt hierbij het beleid dat voor aangeboden documenten uit de landen Ghana, Nigeria, India, Pakistan en de Dominicaanse Republiek verificatie van de inhoud van de documenten door hem plaatsvindt alvorens tot legalisatie kan worden overgegaan. Bij dit beleid geldt dat op de aanvrager de last rust aan te tonen dat de inhoud van een document deugdelijk is. Deze dient in beginsel met ondersteunende, uit objectieve bronnen afkomstige gegevens de inhoud van het ter legalisatie aangeboden document aannemelijk te maken. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 mei 2000, 199900131 /0 1, gepubliceerd in JB 20001165 en JV 2000/116, dit beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist geacht. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister op goede gronden heeft geoordeeld dat appellante de twijfel aan de juistheid van de in het uittreksel vermelde geboortedatum niet heeft kunnen wegnemen. De minister heeft verder terecht gesteld dat, nu het uittreksel uit het geboorteregister brondocument is voor de vaststelling van de identiteit van appellante, de twijfel aan de juistheid daarvan ook de ongehuwdverklaring treft, zodat reeds hierom niet tot legalisatie daarvan kon worden overgegaan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2.5. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.M. Boll en mr. H. Bekker, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Tuinhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. mr. R.H.L. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
bij afwezigheid van mr. Tuinhout
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2000
77-306.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,