
Jurisprudentie
AA6752
Datum uitspraak2000-07-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 1999/315
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 1999/315
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerder heeft de bezwaren van eiser tegen het besluit van 18 mei 1999, waarbij eiser een bijdrage op de voet van de Huursubsidiewet over het tijdvak van 1 juli 1997 tot en met 31 oktober 1997 is geweigerd, ongegrond verklaard.
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
Reg. nr: SBR 1999/315
UITSPRAAK van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
A, wonende te B, eiser,
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE.
Bij besluit van 18 januari 1999 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 18 mei 1999, waarbij eiser een bijdrage op de voet van de Huursubsidiewet over het tijdvak van 1 juli 1997 tot en met 31 oktober 1997 is geweigerd, ongegrond verklaard.
Door eiser is tegen dat besluit bij brief van 18 februari 1999 beroep bij deze rechtbank ingesteld. Verweerder heeft op 31 maart 1999 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 juni 2000, alwaar eiser in persoon is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. A.M.M. Stevens, advocaat te 's-Gravenhage.
2. OVERWEGINGEN.
De rechtbank staat in dit geding voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht en op goede gronden de bezwaren van eiser tegen het besluit van 18 mei 1999 ongegrond heeft verklaard.
De rechtbank gaat daarbij uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Eiser, geboren op 31 januari 1965, heeft op 20 juni 1997 een aanvraag ingediend om hem over het tijdvak van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998 in aanmerking te brengen voor huursubsidie op grond van de Huursubsidiewet voor de huur van de woning […]hof […] te B. De op het aanvraagformulier voorkomende vraag of hij alleen in de woning woont heeft eiser bevestigend beantwoord.
Vervolgens is het aanvraagformulier op 20 augustus 1997 bij de gemeente B ingediend. Het voor de gemeente bestemde deel van het aanvraagformulier is op 21 januari 1998 namens die gemeente ingevuld en ondertekend. Daarbij is onder meer aangegeven dat de door eiser op het aanvraagformulier opgegeven woonsituatie niet overeenkomt met de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie, aangezien de voormalige vriendin van eiser, X, eerst per 23 oktober 1997 bij de bevolking is uitgeschreven op het adres […]hof […].
Vervolgens heeft verweerder het besluit van 18 mei 1998 genomen. Bij dat besluit is eiser over het tijdvak van 1 november 1997 tot en met 30 juni 1998 huursubsidie toegekend ten bedrage van f 270,-- per maand, doch is hem tevens huursubsidie over het tijdvak van 1 juli 1997 tot en met 31 oktober 1997 geweigerd, aangezien in die periode de inschrijving op zijn adres in het bevolkingsregister niet overeen komt met de samenstelling van zijn huishouden, zoals deze op het aanvraagformulier is vermeld.
Door eiser is tegen dat besluit op 23 juni 1998 bezwaar gemaakt. Eiser heeft daarbij aangegeven dat zijn voormalige vriendin vanaf 1 juli 1997 niet meer op zijn adres woont, doch kennelijk heeft verzuimd dat tijdig door te geven aan de dienst burgerzaken van de gemeente B. Eiser acht het onredelijk dat hem wordt verweten dat zijn voormalige vriendin laks is geweest in het wijzigen van haar inschrijving bij het bevolkingsregister.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan het gestelde in artikel 9 van de Huursubsidiewet en dat er geen verschoonbare redenen zijn op grond waarvan eiser zulks niet kan worden aangerekend.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Ingevolge artikel 9, lid 1, van de Huursubsidiewet wordt huursubsidie slechts toegekend:
a. als de huurder, alsmede degenen die op de peildatum medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, zich uiterlijk vijf dagen na de peildatum op het adres van die woning hebben doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
b. als op de peildatum op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel personen die behoren tot het huishouden van de onderhuurder.
Voorts bepaalt artikel 9, lid 2, van die wet dat in afwijking van het eerste lid huursubsidie kan worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de rechtbank staat vast dat eisers voormalige vriendin eerst per 23 oktober 1997 bij de bevolking is uitgeschreven op het adres […]hof […] te B. In verband daarmee heeft verweerder, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, lid 1, onder b van de Huursubsidiewet, eiser huursubsidie geweigerd over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 oktober 1997.
De rechtbank merkt dienaangaande allereerst op dat de eis dat een huurder, medebewoners en onderhuurders op een juiste wijze staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie een voorwaarde is voor het recht op huursubsidie.
Een huurder of medebewoner heeft zich doen inschrijven als hij zich, overeenkomstig de daartoe in de Wet gemeentelijke basisadministratie gestelde voorschriften, tot de gemeente heeft gewend om aangifte te doen van zijn woonadres. Als niet binnen vijf dagen na de peildatum aan de inschrijvingsvoorwaarde wordt voldaan, maar pas op een latere datum, wordt in beginsel huursubsidie toegekend met ingang van de eerste kalendermaand die op deze inschrijving volgt. Derhalve heeft verweerder in beginsel terecht huursubsidie geweigerd over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 oktober 1998.
Eiser stelt dat de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan hem kan worden toegerekend, zoals hiervoor reeds is aangegeven.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in casu geen sprake is van een verschoonbare reden voor termijnoverschrijding, zodat geen toepassing kan worden gegeven aan het bepaalde in artikel 9, lid 2, van de Huursubsidiewet. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat een verschoonbare reden kan zijn een ziekenhuisopname, een opname in een verpleeghuis of detentie.
Verweerder heeft aangevoerd dat de Huursubsidiewet geen ruimte laat rekening te houden met de door eiser in beroep aangevoerde argumenten. Ter terechtzitting van de rechtbank is van de zijde van verweerder nog aangevoerd dat bij de beoordeling van het recht op huursubsidie de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie bepalend zijn voor de beoordeling van het recht op huursubsidie.
Verweerder heeft voorts opgemerkt dat eiser een nieuw verzoek om huursubsidie kan indienen, indien de gemeente bereid is op verzoek van eiser de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie te wijzigen.
Naar aanleiding hiervan merkt de rechtbank op dat verweerder kennelijk in het kader van de hiervoor genoemde regelgeving een beleidsruimte heeft gecreëerd die er op neerkomt dat slechts van het bepaalde in artikel 9, lid 1, van de Huursubsidiewet kan worden afgeweken indien sprake is van één van de drie hiervoor genoemde redenen, te weten ziekenhuisopname, opname in een verpleeghuis of detentie.
Naar het oordeel van de rechtbank voert verweerder daarmee een beleid dat op gespannen voet staat met het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Huursubsidiewet, nu uit die bepaling met name niet valt af te leiden dat toepassing daarvan slechts mogelijk is indien sprake is van de drie door verweerder genoemde redenen.
Zoals met name ook uit de Memorie van Toelichting op artikel 9 van de Huursubsidiewet blijkt (TK 1996/1997, 25 090, nr. 3) heeft de wetgever bij de toepassing van artikel 9, lid 2, van de Huursubsidiewet niet de bedoeling gehad deze bepaling restrictief uit te leggen. Vorenstaande blijkt temeer, nu in de Toelichting met zo veel woorden wordt gesteld dat toepassing van artikel 9, lid 2, van de Huursubsidiewet denkbaar is indien een vroegere medebewoner is verhuisd zonder deze adreswijziging aan de gemeente door te geven, terwijl de huurder daarvan geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank merkt voorts nog op dat verweerder, gelet op de bewoordingen in het tweede lid van artikel 9 van de Huursubsidiewet, zelf zal dienen te beoordelen of er sprake is van een aan de huurder toe te rekenen omstandigheid. Verweerder mag zich daarbij niet uitsluitend baseren op het oordeel van de gemeente met betrekking tot de datum van uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie, zeker niet nu, zoals door eiser is gesteld, de gemeente niet bereid is achteraf een datum van uitschrijving te wijzigen op verzoek van een derde.
Nu het bestreden besluit is gebaseerd op een te beperkte uitleg van artikel 9, lid 2, van de Huursubsidiewet komt dit besluit voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank is niet gebleken dat eiser in verband met de behandeling van dit beroep kosten heeft gemaakt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
Beslist dient derhalve te worden als volgt.
3. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht ad f 60,-- aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2000
de griffier: het lid van de enkelvoudige kamer:
W.B. Lakeman H.J.H. van Meegen
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.