Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6757

Datum uitspraak2000-04-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/1080
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer voor Vreemdelingenzaken UITSPRAAK op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht j° artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr.: AWB 00/1080 VRWET inzake : A, van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, eiseres, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij bevel tot bewaring van 21 januari 2000 is eiseres op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a Vw in bewaring gesteld. Tevens is op 21 januari 1999 een last tot uitzetting verstrekt. Bij beroepschrift van 25 januari 2000 heeft mr. H.P. Vos, advocaat te Amsterdam, namens eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de bewaring gevorderd alsmede toekenning van een schadevergoeding. Op 31 januari 2000 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven. Op diezelfde datum heeft mr. Vos, voornoemd, het beroep ingetrokken. Bij brief van 9 februari 2000 heeft mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, namens eiseres verzocht een schadevergoeding toe te kennen voor de periode dat eiseres aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest. Voornoemd verzoekschrift is behandeld ter openbare zitting van 22 februari 2000. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van der Woude, voornoemd. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. H.C. Kievit, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. II. OVERWEGINGEN Eiseres heeft - samengevat - aangevoerd dat uit het bepaalde in artikel 34j Vw niet valt af te leiden dat toekenning van een schadevergoeding immer het gevolg is van een gegrondverklaring van het beroep door de rechtbank. Er bestaat dan ook geen beletsel om een afzonderlijk verzoek om schadevergoeding in te dienen. De omstandigheid dat het op 25 januari 2000 ingediende beroepschrift door de vorige gemachtigde van eiseres is ingetrokken, impliceert niet dat het onderhavige verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk is. Weliswaar heeft deze rechtbank, zittinghoudende te Zwolle, in een soortgelijke zaak bij uitspraak van 19 mei 1999 beslist dat de vreemdeling door de intrekking van het beroep te kennen heeft gegeven de rechtmatigheid van de inbewaringstelling en het voortduren van de bewaring niet langer in rechte te betwisten, doch eisers gemachtigde stelt zich op het standpunt in zaken als de onderhavige, waar sprake is van vrijheidsontneming, aan de vreemdeling gelegenheid geboden dient te worden na een eerdere intrekking van het beroep alsnog in een later stadium om schadevergoeding te verzoeken. De eerdere intrekking heeft in die zaken geen formele rechtskracht. Het bepaalde in artikel 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dan ook niet van toepassing in de onderhavige zaak. Het onderhavige verzoek om schadevergoeding dient op grond van het vorenstaande ontvankelijk te worden verklaard. Verder voert eiseres aan dat haar staandehouding op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden omdat er ten aanzien van haar op dat moment onvoldoende concrete aanwijzingen over illegaal verblijf bestonden. Aan eiseres dient dan ook schadevergoeding te worden toegekend voor de periode dat zij in vreemdelingenbewaring heeft verbleven. Verweerder heeft - samengevat - aangevoerd dat het door eiseres ingediende verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu een eerder ingediend beroepschrift, strekkende tot opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel, door de vorige gemachtigde van eiseres is ingetrokken. Verweerder verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken (REK) van 27 april 1994 (geregistreerd onder AWB 95/6472) en naar een uitspraak van deze rechtbank, zittinghoudende te Zwolle van 19 mei 1999 (geregistreerd onder AWB 98/6740). Verweerders gemachtigde merkt in dit kader nog op dat ook uit het bepaalde in artikel 6:21 van de Awb volgt dat intrekking van een beroep impliceert dat er tegen het besluit geen rechtsmiddel meer kan worden aangewend. Indien dit niet het geval zou zijn, zou er na intrekking van het beroep geen rechtszekerheid bestaan of het besluit rechtens onaantastbaar is. Indien de rechtbank anders oordeelt, dient aan eiseres geen schadevergoeding te worden toegekend voor de periode dat zij in vreemdelingenbewaring heeft verbleven, nu de staandehouding van eiseres op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden, aan de materiële en formele vereisten voor inbewaringstelling was voldaan en voortduring van de bewaring tot aan de opheffing ervan evenmin onrechtmatig is geweest. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt allereerst vast dat de bewaring in het onderhavige geval na de indiening van het beroep is opgeheven. In dit geding is daarom nog slechts in geschil of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen. In het beroepschrift van 25 januari 2000 heeft de vorige gemachtigde van eiseres de rechtbank verzocht zowel de bewaring op te heffen als een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 34j Vw. Het beroep is op 31 januari 2000, zonder voorbehoud, ingetrokken, naar aanleiding van de daaraan voorafgaande opheffing van de bewaring. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee, ingevolge artikel 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht, een einde gekomen aan het geschil. Met de intrekking van het beroep heeft de vorige gemachtigde van eiseres immers aangegeven de rechtmatigheid van de bewaring niet langer te betwisten. In navolging van de uitspraak van 2 november 1995 (Awb 95/6472) van de REK, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om schadevergoeding zonder een daarmee gepaard gaand beroep tegen een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming geen zelfstandig bestaansrecht heeft, zodat ervan moet worden uitgegaan dat het verzoek om schadevergoeding tegelijkertijd met het beroep is ingetrokken. Door de huidige gemachtigde van eiseres is, na voornoemde intrekking, op 9 februari 2000 opnieuw een verzoek om schadevergoeding gedaan. Ingevolge eerdergenoemde REK-uitspraak moet een (losstaand) verzoek om schadevergoeding mede worden aangemerkt als een beroep tegen de maatregel van bewaring. Hiervan uitgaande zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die behandeling van het tweede beroep rechtvaardigen. Dit beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Gezien de samenhang tussen het verzoek om schadevergoeding en het beroep tegen de bewaringsmaatregel strekt de afwijzing van het beroep zich tevens uit tot het verzoek om schadevergoeding. III. BESLISSING: De rechtbank verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Radder, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 26 april 2000, in tegenwoordigheid van L.W. Visser, griffier. afschrift verzonden op: 4 mei 2000 Conc.: DR Coll: D: B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak, en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.