Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6774

Datum uitspraak2000-07-20
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers98/4706 MAW
Statusgepubliceerd


Indicatie

VBD is algemeen verbindend voorschrift waartegen geen beroep kan worden ingesteld. Besluit tot neerwaartse bijstelling van toelage buitenland. Het gehele VBD bevat naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regels, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent. Het VBD is aldus een algemeen verbindend voorschrift waartegen o.g.v. art. 8:2, aanhef en onder a Awb geen beroep kan worden ingesteld. De Staatssecretaris van Defensie, gedaagde. mrs. H.A.A.G. Vermeulen, K. Zeilemaker, C.P.J. Goorden


Uitspraak

98/4706 MAW U I T S P R A A K in het geding tussen: A, wonende te B, [buitenland], appellant, en de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 15 mei 1998 onder nr. AWB 97/7515 MAWKLA gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 15 juni 2000, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr P. Reitsma, advocaat te Nijkerk en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr F. van der Meyden, werkzaam bij het Ministerie van Defensie. II. MOTIVERING De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant, sergeant-majoor bij het dienstvak van de X-troepen, is met ingang van 1 juli 1993 de functie toegewezen van onderofficier toegevoegd Nederlands liaison office bij […] te [buitenland]. Op 12 april 1996 heeft appellant een verzoek ingediend om zijn toelage-buitenland, zoals bedoeld in het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD), met ingang van de datum van plaatsing te relateren aan de situatie in [buitenland]. Bij besluit van 24 september 1996 heeft gedaagde aan dit verzoek voldaan en is de toelagebuitenland dientengevolge neerwaarts bijgesteld. Gelet op de omstandigheid dat de toelage-buitenland is verlaagd, is als ingangsdatum 1 juli 1996 gehanteerd en is geen negatieve berekening op appellants salaris toegepast. Dit besluit is na bezwaar bij het bestreden besluit van 4 juni 1997 gehandhaafd. Het daartegen ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Appellant bestrijdt de in de tabellen bij het VBD genoemde percentages op grond waarvan het éloignement en de duurtecorrectie voor [buitenland] worden berekend. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de tabellen behorende bij artikel 7, vijfde lid (oud), van het VBD een integraal onderdeel uitmaken van het VBD, omdat ze een uitwerking zijn van specifieke artikelen uit het VBD. Het VBD is een algemeen verbindend voorschrift en kan alleen ter beoordeling staan in dit geding voor zover zou moeten worden vastgesteld dat de regeling in strijd is met een hogere regeling, waarvan de rechtbank niet is gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft gedaagde voorts op een juiste wijze toepassing gegeven aan het VBD, door appellant met ingang van 1 juli 1996 een toelage-buitenland toe te kennen van 30,36 percent. Deze toelage is opgebouwd uit 30 percent éloignement en een duurtecorrectie van 0,36 percent. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de tabellen bij het VBD geen (onderdeel van een) algemeen verbindend voorschrift zijn, maar dat zij vallen in de categorie van zogenoemde "concretiserende besluiten van algemene strekking", waartegen beroep mogelijk is. Subsidiair heeft appellant gesteld dat gedaagde gegevens had dienen te verstrekken om hem in de gelegenheid te stellen te controleren of de tabellen bij het VBD omtrent de duurtecorrectie en/of het éloignement aan appellant tegengeworpen kunnen worden. Dit tegen de achtergrond van de door de Raad in de jurisprudentie aanvaarde regel dat er gevallen denkbaar zijn, waarin het tegenwerpen van het gestelde in een bepaald algemeen verbindend voorschrift in redelijkheid geen rechtsplicht meer kan zijn (of dat de regeling in strijd is met een hogere regeling waarvan ook de rechtbank gewag maakt). De Raad overweegt als volgt. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van het Inkomstenbesluit militairen kan bij ministeriële regeling de militair aanspraak worden verleend op een toelage of - in plaats daarvan - voorzieningen in natura ter zake van het verblijf van de militair buiten Nederland. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het ter uitvoering van voornoemde bepaling vastgestelde VBD heeft de gehuwde defensie-ambtenaar met aanspraak op salaris die is geplaatst in een gebied buiten Nederland en wiens gezin aldaar metterwoon is gevestigd, aanspraak op een toelage-buitenland bestaande uit: a. een éloignement en b. een duurtecorrectie, indien deze positief is, berekend over het voor hem geldend standaard netto Nederland, alsmede c. een duurtecorrectie, berekend over het voor hem geldende éloignement. Ingevolge artikel 7, vijfde lid (oud), van het VBD wordt het éloignement, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld "met toepassing van tabel 2". De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de tabellen behorende bij artikel 7, vijfde lid (oud), van het VBD een integraal onderdeel uitmaken van het VBD. Zoals artikel 7 van het VBD is ook de hier toegepaste tabel 2 vastgesteld bij ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 16 van het Inkomstenbesluit militairen. Het gehele VBD bevat naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regels, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent. Het VBD is aldus een algemeen verbindend voorschrift waartegen als zodanig op grond van artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep kan worden ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat gedaagde geen toepassing had mogen geven aan het VBD vanwege strijdigheid met een hogere regeling. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat gedaagde op een juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het VBD door appellant met ingang van 1 juli 1996 een toelage toe te kennen van 30,36 percent. Het bestreden besluit is geheel overeenkomstig de van toepassing zijnde regelgeving genomen en er zijn geen andere redenen op grond waarvan dit besluit niet in stand kan blijven. Hetgeen appellant in zijn aanvullend beroepschrift nog heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Op grond van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt daarom als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr K. Zeilemaker en mr C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van D. Boers als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2000. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) D. Boers. HD 07.07 Q