Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6781

Datum uitspraak2000-07-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 98/6916
Statusgepubliceerd


Indicatie

Strijd met de geest van Regeling herbeoordeling 45-50 jarigen en met rechtszekerheid om eiseres de dupe te laten worden van opschuiven herbeoordelingsdatum. Herziening WAO-uitkering per 1-7-1998 naar mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35% o.g.v. eiseresses salaris als lerares voor 15 uur per week welke functie, anders dan voorheen, als passend wordt aangemerkt. Rb.: Eiseres was op 01-08-1993 46 jaar en in bezit van invaliditeitspensioen Abp. Verweerder heeft ten onrechte het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium gebruikt. Voor zover verweerder meent dat de overgangsregels voor overheidspersoneel ex art. XX Wet TBA en het Schattingsbesluit na 01-01-1998 niet meer gelden, overweegt de rechtbank het volgende. De Regeling 45-50 jarigen is m.n. tot stand gekomen, om de gevolgen van de Wet TBA voor deze categorie oudere werknemers te verzachten. Bij het ontwerpen van deze regeling was de tijdsplanning van de cohorten nog zo, dat het cohort van eiseres de eenmalige herbeoordeling in 1997 zou hebben ondergaan. Zij zou dan o.g.v. art. 6.2 Schattingsbesluit hebben geprofiteerd van de overgangsregeling voor overheidspersoneel. Zij zou niet zijn afgeschat. Bovendien zou haar maatman zijn "meegegroeid" en geactualiseerd, zoals door verweerder ter zitting is bevestigd. Echter, tijdens het ontwerpen van de Regeling zijn de werkzaamheden met betrekking tot de herbeoordeling van de 45-50 jarigen door verweerder opgeschort. Daardoor kwam eiseresses cohort later aan de beurt. Voor eiseres betekende dit, dat haar herbeoordeling in plaats van in juni 1997, zoals aanvankelijk gepland, eerst in 1998 plaats vond onder het nieuwe Schattingsbesluit, waarin ingevolge art. 6.2 de uitzonderingspositie voor overheidspersoneel met betrekking tot de fixering van de maatman per 1 januari 1998 is beëindigd. De Rechtbank acht het volstrekt tegenstrijdig, dat de 45plus-ambtenaren, die nu juist via art. XX Wet TBA, via de uitzondering in de beide Schattingsbesluiten en via de speciale Regeling 45-50 jarigen moesten worden ontzien, door een door deinvoering van die laatste Regeling veroorzaakte vertraging worden blootgesteld aan nieuwe, ongunstiger criteria en een geïndexeerde in plaats van een geactualiseerde maatman. T.b.v. de rechtszekerheid was hier adequaat overgangsrecht op zijn plaats geweest. De rechtbank acht het in strijd met de geest van de Regeling 45-50 jarigen en daarmee met een behoorlijke toepassing ervan alsmede in strijd met de rechtszekerheid om eiseres de dupe te laten worden van het opschuiven van de her-beoordelingsdatum. De meegroeimethode, alsmede een actualisering van de maatman, ware op haar derhalve van toepassing te achten bij de herbeoordeling, zo al niet reeds o.g.v. art. XX Wet TBA geoordeeld moet worden, dat voor eiseres sowieso de criteria van vóór 1993 blijven gelden. Beroep gegrond. Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), verweerder. mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen XX (Wet TBA) Regeling herbeoordeling 45-50 jarigen (Besluit van 19-12-1996, Stcrt. 1996, 249) Lisv-mededeling 14-3-1997 (M 97.05 T)


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer Reg.nr.: AWB 98/6916 UITSPRAAK in het geschil tussen: A e/v B, geboren op […] april 1947, wonende te C, eiseres, en het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), verweerder, uitvoeringsinstelling Uszo, kantoor Heerlen. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 18 november 1998, waarbij verweerder zijn besluit de uitkering van eiseres op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (verder te noemen WAO) per 1 juli 1998 te verlagen van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45% naar 25-35% heeft gehandhaafd. 2. Zitting Datum: 14 juni 2000. Eiseres is verschenen bijgestaan door mr. J. van der Blij. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. B. Drossaert. 3. De feiten en het verloop van de procedure Eiseres is per 1 augustus 1969 aangesteld als lerares lichamelijke oefening voor 25 lesuren per week bij de gemeente X, Stadsdeelraad "Y". Zij is als zodanig werkzaam bij de Z Scholengemeenschap te X. Op 23 november 1984 is eiseres arbeidsongeschikt geworden als gevolg van een derde graads inversietrauma van de linker enkel. In oktober 1985 heeft eiseres haar werkzaamheden als lerares lichamelijke opvoeding hervat, zij het voor 15 lesuren per week. Bij besluiten van 30 maart 1989 heeft het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) eiseres uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt verklaard voor haar betrekking van lerares aan de Z-scholengemeenschap te X voor 25 lessen per week, en haar voor 35 tot 45% algemeen invalide verklaard op grond van passende andere fulltime functies, alsmede niet herplaatsbaar. Bezwaren tegen de niet herplaatsbaarheid heeft eiseres weer ingetrokken. Per 1 augustus 1989 is eiseres uit haar betrekking van 25 lesuren aan de Z-scholengemeenschap ontslagen, en met ingang van dezelfde datum voor 15 lesuren per week weer herbenoemd. Tot op heden is zij daar in deze omvang werkzaam. Daarnaast genoot zij een invaliditeitspensioen van het ABP, dat in 1996 is gesplitst in een WAO-conforme uitkering en een aanspraak tegenover de Stichting Pensioenfonds ABP. Een heronderzoek naar de invaliditeitsgraad in 1991 leidde niet tot wijzigingen. Met ingang van 1 januari 1998 is de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (OOW) in werking getreden. Krachtens deze wet worden overheidswerknemers aangemerkt als verplicht verzekerd op grond van de WAO. In april 1998 heeft een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres plaatsgevonden in het kader van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet TBA). Bij besluit van 30 juni 1998 heeft verweerder besloten de uitkering ingevolge de WAO van eiseres met ingang van 1 juli 1998 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% op grond van haar salaris als lerares voor 15 uur per week, welke functie in tegenstelling tot voorheen als passend werd aangemerkt. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend. Op 21 oktober 1998 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft desgevraagd een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Bij schrijven van 6 januari 2000 zijn door verweerder een aantal vragen van de rechtbank beantwoord met betrekking tot de schatting en het maatmanloon. 4. Motivering De rechtbank heeft in dit geding de vraag te beantwoorden of verweerder op goede gronden het besluit heeft gehandhaafd de uitkering van eiseres ingevolge de WAO te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder het bestreden besluit op twee punten verbeterd: Onder punt 3 moet voor "Stichting Pensioenfonds ABP" gelezen worden "Lisv" en de woorden "minder dan" midden op bladzijde 2 dienen te vervallen. De rechtbank leest de beslissing aldus gewijzigd, nu eiseres hierdoor niet in haar processuele belangen is geschaad. Overwegingen. Eiseres is geboren op […] april 1947 en was derhalve op 1 augustus 1993 46 jaar. Zij was in 1993 tevens in het bezit van een invaliditeitspensioen van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP). Ingevolge artikel XX van de wet TBA, alsmede de Regeling herbeoordeling 45-50 jarigen (Besluit van 19 december 1996, Stcrt 1996, 249) is op haar het arbeidsongeschiktheidscriterium van toepassing zoals dat voor haar gold tussen 1987 en 1993. Ten onrechte heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapport d.d. 15 april 1998 aangegeven, dat het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium van toepassing is. Hoe de 45-plussers moeten worden herbeoordeeld is neergelegd in een Lisv-mededeling van 14 maart 1997 (M 97.05 T) aan de uitvoeringsorganen. Bijlage 1 bij deze mededeling bevat de wijze waarop door het USZO invulling kan worden gegeven aan deze eenmalige herbeoordeling: "Voorop staat dat het ABP op onderdelen een afwijkende beoordeling kende. Het gaat hierbij om: - het niet verdisconteren van de werkloosheid; - het hanteren van het laagste loon van geduide functies; - het niet schatten op feitelijke inkomsten bij werkhervatting; - alleen herschatten naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid bij een aanmerkelijke verbetering in de medische situatie; - het duiden van functies die meer dan een niveau afweken van de maatmanfunctie. Voor verzekerden bij het ABP is -middels artikel XX van de TBA-wetgeving- het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium geregeld. De nieuwe wettelijke regeling voor de 45-plussers bepaalt dat de oude arbeidsongeschiktheidscriteria blijven gelden. De inhoud van die criteria zoals vastgelegd in de wet, uitvoeringsbesluiten en het beleid zoals die luidden voor inwerkingtreding van TBA zijn bepalend voor de vraag op welke wijze de schatting moet plaatsvinden." De rechtbank leidt hieruit af, dat bij de herbeoordeling van eiseres de criteria hadden moeten gelden, zoals die bij het ABP gebruikelijk waren voor de wet TBA in werking trad. Eiseres zou volgens die criteria haar uitkering hebben behouden, aangezien men bij het ABP niet afgeschat werd op feitelijke inkomsten en bij een medisch gelijkblijvende situatie. Eiseres heeft zich dan ook terecht beroepen op -onder meer- het niet aanwezig zijn van een medische verbetering. Verweerder heeft ten aanzien van eiseres het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium gehanteerd. De afschatting van eiseres berust daarmee op een onjuiste wettelijke grondslag. Tevens heeft verweerder door zijn eigen Lisv-mededeling niet te volgen blijk gegeven van een inconsistente toepassing van regels en beleid. Het besluit is daardoor onzorgvuldig en in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen. Reeds hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Voorzover verweerder op grond van artikel 6, 2e lid, van het Schattingsbesluit 1998 of anderszins zou menen, dat de overgangsregels voor overheidspersoneel ex artikel XX wet TBA en het Schattingsbesluit na 1 januari 1998 niet meer gelden, overweegt de rechtbank als volgt: In artikel 8 van het Schattingsbesluit 1998 is bepaald, dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nadere regels kan stellen met betrekking tot de artikelen 3 en 4 Schattingsbesluit. De Regeling 45-50 jarigen is zo'n regeling. De Regeling 45-50 jarigen is met name tot stand gekomen, om de gevolgen van de TBA-wet voor deze categorie oudere werknemers te verzachten. Bij het ontwerpen van deze regeling was de tijdsplanning van de cohorten nog zo, dat het cohort van eiseres de eenmalige herbeoordelig in 1997 zou hebben ondergaan. Zij zou dan op grond van artikel 6, 2e lid, van het Schattingsbesluit hebben geprofiteerd van de overgangsregeling voor overheidspersoneel. Zij zou niet zijn afgeschat. Bovendien zou haar maatman zijn "meegegroeid" en geactualiseerd, zoals door verweerder ter zitting is bevestigd. Echter, tijdens het ontwerpen van de Regeling zijn de werkzaamheden met betrekking tot de herbeoordeling van de 45-50 jarigen door verweerder opgeschort. Daardoor kwam eiseresses cohort later aan de beurt. Voor eiseres betekende dit, dat haar herbeoordeling in plaats van in juni 1997, zoals aanvankelijk gepland, eerst in 1998 plaats vond onder het nieuwe Schattingsbesluit, waarin ingevolge artikel 6, tweede lid, de uitzonderingspositie voor overheidspersoneel met betrekking tot de fixering van de maatman per 1 januari 1998 is beëindigd. De rechtbank acht het volstrekt tegenstrijdig, dat de 45plus- ambtenaren, die nu juist via artikel XX van de wet TBA, via de uitzondering in de beide Schattingsbesluiten en via de speciale Regeling 45-50 jarigen moesten worden ontzien, door een door de invoering van die laatste Regeling veroorzaakte vertraging worden blootgesteld aan nieuwe, ongunstiger criteria en een geïndexeerde in plaats van een geactualiseerde maatman. Ten behoeve van de rechtszekerheid was hier adequaat overgangsrecht op zijn plaats geweest. De rechtbank acht het in strijd met de geest van de Regeling 45-50 jarigen en daarmee met een behoorlijke toepassing ervan alsmede in strijd met de rechtszekerheid om eiseres de dupe te laten worden van het opschuiven van de herbeoordelingsdatum. De meegroeimethode, alsmede een actualisering van de maatman, ware op haar derhalve van toepassing te achten bij de herbeoordeling, zo al niet reeds op grond van artikel XX van de TBA-wet geoordeeld moet worden, dat voor eiseres sowieso de criteria van vóór 1993 blijven gelden, zoals hierboven betoogd. Conclusie Op grond van het bovenstaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit, waarin de afschatting is gehandhaafd, voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal opnieuw op eiseresses bezwaren moeten beslissen met in achtneming van deze uitspraak. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op f 710,- voor het verschijnen ter zitting van haar gemachtigde. Ten overvloede Met het oog op de grieven van eiseres terzake van het aanvragen van de herplaatsingstoelage en de daaruit voortgevloeide nadelen wijst de rechtbank erop, dat verweerder pas in 1998 heeft geoordeeld dat eiseresses werk passend was, zulks in tegenstelling tot voorheen. Eventuele nadelige gevolgen van dat oordeel kunnen slechts betrekking hebben op de periode nadat dat oordeel aan eiseres is bekend gemaakt, te weten na het primaire besluit van 30 juni 1998. 5. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, tot op heden begroot op f 710,-; gelast dat verweerder het griffierecht ad f 55,- vergoedt; wijst het Lisv aan als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden. Gewezen door mw mr L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2000 in tegenwoordigheid van mw W. Veldman als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. afschrift verzonden op