
Jurisprudentie
AA6786
Datum uitspraak2000-06-09
Datum gepubliceerd2001-08-21
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers00/154 WGZ Z LAD
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-08-21
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers00/154 WGZ Z LAD
Statusgepubliceerd
Indicatie
Abw kan als leidraad worden gebruikt in uitvoering van Zorgwet VVTV. Beleid niet vergoeden reiskosten in kader van asielprocedure in strijd met art. 15 jo. art. 10.1 Zorgwet VVTV.
Afwijzing verzoek van houder van voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) om reiskostenvergoeding voor advocaatbezoek op de grond dat, op grond van gemeentelijk beleid, reiskosten i.v.m. het voeren van procedures worden gezien als algemeen noodzakelijke kosten van bestaan waarvoor, naar analogie met de Abw, geen bijzondere bijstand mag worden verleend. Met analoge toepassing van de Abw in de uitvoering van de Zorgwet VVTV kan worden ingestemd. Het inhoudelijke standpunt van verweerder kan niet worden gedeeld. De reiskosten die eiser in het kader van zijn asielprocedure heeft gemaakt zijn, gelet op de aard van deze procedure, noodzakelijke buitengewone kosten ex art. 15 Zorgwet VVTV, waarvoor in beginsel een vergoeding moet worden gegeven. De Rechtbank vindt hiervoor steun in het kader van de Abw gewezen uitspraken van de CRvB. Uit deze jurisprudentie wordt voorts afgeleid dat een categoriale uitsluiting van vergoeding in het kader van de Abw van kosten i.v.m. het voeren van gerechtelijke procedures, in strijd is met art. 39.1 Abw. Deze jurisprudentie moet i.c. analoog worden toegepast. Dit betekent dat verweerders beleid om kosten zoals die van eiser niet te vergoeden in de vorm van bijzondere bijstand c.q. een vergoeding in het kader van de Zorgwet VVTV, in strijd is met art. 15 juncto art. 10.1 Zorgwet VVTV. Verweerder zal dienen te onderzoeken of zich i.c. zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat een vergoeding voor buitengewone kosten moet worden toegekend.
Vernietigt het bestreden besluit.
Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Sittard, te Sittard, verweerder.
mr. M.C.A.E. van Binnebeke
Algemene bijstandswet 39.1
Koppelingswet
Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf 10.1, 10.1.e, 15
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Reg.nr.: 00/154 WGZ Z LAD
Inzake : A, eiser,
tegen : het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Sittard, gevestigd te Sittard, verweerder.
Datum van het bestreden besluit: 20 januari 2000
Kenmerk: 798.
Datum zitting: 18 mei 2000
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit van 20 januari 2000 (verzonden 24 januari 2000) heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser tegen verweerders besluit van
20 augustus 1999, waarbij eisers verzoek om vergoeding van reiskosten voor advocaatbezoek te Zeist is afgewezen, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op de daartoe aangevoerde gronden is gevorderd dat het bestreden besluit wordt vernietigd.
Bij schrijven van 9 maart 2000 heeft de gemachtigde van eiser aan de rechtbank verzocht om met toepassing van artikel 8:52 van de Awb de zaak versneld te behandelen. Op 15 maart 2000 heeft de gemachtigde van eiser zijn verzoek nader gemotiveerd. De rechtbank heeft dit verzoek om versnelde behandeling bij beschikking van 22 maart 2000 toegewezen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn op 13 maart 2000 aan de gemachtigde van eiser gezonden. De inhoud van deze gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 18 mei 2000, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde de heer S.H. Dauven. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. M.E.H. Sanna, ambtenaar bij verweerders gemeente.
Eiser is ter zitting bijgestaan door D.R.E. Thieblemont, tolk in de Franse taal.
II. OVERWEGINGEN.
Eiser beschikt over een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (hierna: VVTV) en is met ingang van 6 mei 1998 in de gemeente B opgenomen.
Op 18 augustus 1999 heeft eiser verzocht om vergoeding van de reiskosten, die hij gemaakt heeft naar aanleiding van een bezoek aan zijn advocaat in Zeist op 12 juli 1999 in verband met zijn asielprocedure.
Bij besluit van 20 augustus 1999 (verzonden 23 augustus 1999) heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen, omdat reiskosten in verband met het voeren van procedures worden gezien als algemeen noodzakelijke kosten van bestaan, waarvoor volgens verweerder geen bijzondere bijstand mag worden verleend. Verweerder heeft deze aanvraag beoordeeld op grond van het gestelde hieromtrent in de Algemene bijstandswet (verder: Abw), welke als leidraad wordt gebruikt in de uitvoering van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (hierna: Zorgwet VVTV).
Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij een VVTV-uitkering ontvangt ter hoogte van f 443,- in de maand, welke uitkering bedoeld is om in zijn eerste levensbehoeften te voorzien en daarnaast als zak- en kleedgeld. Eiser is voorts de mening toegedaan dat hij de kosten die voortvloeien uit juridische procedures hier niet van kan betalen. Verder stelt eiser dat zijn advocaat van mening is dat de gemeente dit bedrag ter beschikking moet stellen in de vorm van bijzondere bijstand. De reiskosten worden volgens eiser in andere gemeenten wel vergoed.
Op 18 januari 2000 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, alwaar eiser en zijn gemachtigde hun standpunt nader uiteen hebben gezet.
Vervolgens heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen, zoals vermeld in rubriek I.
In het onderhavige geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit van 20 januari 2000 in rechte stand kan houden. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Met ingang van 1 juli 1998 is de Koppelingswet in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen aangebracht in onder meer de bijstandsverlening aan vreemdelingen.
Vreemdelingen zoals eiser die beschikken over een VVTV behoren als gevolg van de invoering van de Koppelingswet niet meer tot de kring van rechthebbenden die aanspraak kunnen maken op bijstand. Eiser kan zich wel beroepen op de Zorgwet VVTV.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Zorgwet VVTV dragen burgemeester en wethouders van de gemeente, die krachtens artikel 9 tot zorg verplicht is, ervoor zorg dat de vergunninghouder in ieder geval de beschikking heeft over:
a. huisvesting;
b. een bedrag voor persoonlijke uitgaven;
c. een verzekering tegen ziektekosten;
d. een verzekering tegen de financiƫle gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid; en
e. een vergoeding voor buitengewone kosten.
In artikel 15 van de Zorgwet VVTV is vervolgens bepaald dat de in artikel 10, onder e, van deze wet bedoelde zorg voor een vergoeding van buitengewone kosten een vergoeding inhoudt van de naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijke buitengewone kosten.
Zoals reeds hierboven is vermeld, hanteert verweerder de Abw als leidraad voor uitvoering van de Zorgwet VVTV en heeft verweerder in dit verband de bepalingen omtrent de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en die omtrent bijzondere bijstand analoog toegepast. Met deze analoge toepassing stemt de rechtbank in.
De vraag die partijen in dezen verdeeld houdt, is of genoemde reiskosten zijn te beschouwen als algemeen noodzakelijke kosten van bestaan, welke uit in eisers geval de VVTV-uitkering moet worden betaald, of dat het gaat om buitengewone kosten, waarvoor volgens de normen van de Abw bijzondere bijstand wordt verleend.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat reiskosten in verband met het voeren van procedures, op grond van gemeentelijk beleid, worden gezien als algemeen noodzakelijke kosten van bestaan, waarvoor binnen het kader van de Abw geen bijzondere bijstand mag worden verleend. Deze uitsluiting van reiskosten heeft verweerder in het onderhavige geval analoog toegepast.
De rechtbank kan zich niet verenigen met dit standpunt van verweerder en overweegt daartoe dat de reiskosten die eiser in het kader van zijn asielprocedure heeft gemaakt, gelet op de aard van deze procedure, noodzakelijke buitengewone kosten zijn zoals bedoeld in artikel 15 van de Zorgwet VVTV, waarvoor in beginsel een vergoeding moet worden gegeven. De rechtbank vindt hiervoor steun - onder verwijzing naar hetgeen zojuist is overwogen over analoge toepassing van de Abw - in een in het kader van de Abw gewezen uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (verder: CRvB) van 30 maart 1999 (gepubliceerd in JABW 1999/77, RSV 1999/166 en USZ 1999/142). De rechtbank verwijst voorts naar CRvB 23 november 1999, RSV 1999/35.
Uit deze jurisprudentie leidt de rechtbank voorts af dat een categoriale uitsluiting van vergoeding in het kader van de Abw van kosten in verband met het voeren van gerechtelijke procedures, in strijd is met het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Abw, welk artikel als volgt luidt:
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk II heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in artikel 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
De rechtbank is van oordeel dat deze jurisprudentie analoog moet worden toegepast in de onderhavige zaak. Dit betekent dat verweerders beleid om kosten, zoals die van eiser, niet te vergoeden in de vorm van bijzondere bijstand c.q. een vergoeding in het kader van de Zorgwet VVTV, in strijd is met artikel 15 juncto artikel 10, eerste lid, van de Zorgwet VVTV en de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Het besluit kan om die reden dan ook niet in stand blijven.
De rechtbank merkt op dat verweerder in het nieuw te nemen besluit zal dienen te onderzoeken - gelijk de Abw voorschrijft omtrent de verlening van bijzondere bijstand - of zich in dit individuele geval zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat een vergoeding voor buitengewone kosten moet worden toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarbij centraal de vraag naar de noodzaak van het aanhouden van een advocaat in Zeist in plaats van een advocaat dichter bij huis.
Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in kosten, die eiser in verband met de behandeling van de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze proceskostenveroordeling heeft betrekking op de reiskosten van eiser wegens het bijwonen van de zitting op 18 mei 2000. Het bedrag daarvan wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en artikel 6, eerste lid, onderdeel III van het Besluit tarieven in strafzaken door de rechtbank vastgesteld op f 19,15, zijnde de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Maastricht:
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 22 september 1999 met inachtneming van deze uitspraak;
3. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroeps-procedure bij de rechtbank aan de zijde van eiser begroot op f 19,15, zijnde de reiskosten van eiser, te vergoeden door de gemeente Sittard aan eiser;
4. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f 225,-- wordt vergoed door de gemeente Sittard.
Aldus gedaan door mr. M.C.A.E. van Binnebeke in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2000 door mr. van Binnebeke voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. D. Laeven w.g. M.C. van Binnebeke
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op:
hw
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.