
Jurisprudentie
AA6852
Datum uitspraak2000-08-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199901560/1.
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199901560/1.
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Raad vanState
199901560/1.
Datum uitspraak: 18 augustus 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 28 juni 1999 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Belfeld.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 april 1998 hebben burgemeester en wethouders van Belfeld (hierna: burgemeester en wethouders) appellant op straffe van bestuursdwang aangezegd een bij de woning van appellant aangelegde tuin te verwijderen.
Bij besluit van 16 juni 1998 hebben zij het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij besluit van 17 augustus 1998 hebben zij een door appellant gevraagde vergunning voor de tuin krachtens artikel 2.1.5.2 van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) geweigerd.
Bij besluit van 9 november 1998 hebben zij het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 28 juni 1999, verzonden op 30 juni 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) de tegen de besluiten van 16 juni en 9 november 1998 door appellant ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
[noot van de redactie: ELRO-nummer AA6853]
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 december 1999 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaakter zitting behandeld op 20 juni 2000, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. [bijstandsverlener], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.W.M. van Haren en mr. L.I.J.M. Janssen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een openbare weg, nu de bestemming van het perceelgedeelte waarop de besluiten van 9 april en 17 augustus 1998 betrekking hebben, "Voortuin" is en dat de desbetreffende bepaling uit de APV niet is bedoeld voor een geval als dit. De rechtbank heeft, aldus appellant, de legaliseringsvraag onjuist behandeld en het begrip toelatingsplanologie onjuist uitgelegd. Verder betoogt hij dat artikel 14 van de Wegenwet geen basis voor het besluit van 9 april 1998 kan zijn. Ten slotte betoogt hij dat de bestemming in de weg staat aan de door burgemeester en wethouders gemaakte belangenafweging.
2.2. Aannemelijk is dat het perceelgedeelte, waarop de tuin is aangelegd, meer dan dertig jaar voor een ieder toegankelijk is geweest. Appellant heeft de stelling dat het trottoir niet is onderhouden niet aannemelijk gemaakt, daargelaten wat de betekenis van die omstandigheid zou zijn. Voor het overige is gesteld noch gebleken van belemmeringen die in de weg hebben gestaan aan het openbare karakter van het perceelgedeelte, zodat dit gelet op artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet deel uitmaakt van de openbare weg. Dat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan de bestemming "Voortuin" is, staat hieraan, anders dan appellant betoogt, niet in de weg.
Dit betekent.dat het verwijderen van stoeptegels, het aanleggen van een tuin en het afsluiten daarvan verboden is zonder vergunning krachtens artikel 2.1.5.2 van de APV. Dat appellant, naar hij stelt, eigenaar is van het perceel, brengt daarin geen verandering.
Gelet op het aangevoerde bestaat geen grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid de vergunning hebben kunnen weigeren.
De verwijdering van de stoeptegels, de aanleg van een tuin en de omheining daarvan levert overtreding van artikel 2.1.5.2 van de APV op, zodat burgemeester en wethouders tot de aanzegging konden besluiten. Alleen in bijzondere gevallen mag een bestuursorgaan niet handhavend optreden tegen een illegale situatie, als hier aan de orde. Daarvan is hier niet gebleken. Daarbij is met name van belang dat burgemeester en wethouders de vergunning mochten weigeren.
Hetgeen appellant verder aanvoert kan hieraan niet afdoen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. D.A. Verburg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Verburg
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2000
236.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,