Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6854

Datum uitspraak2000-08-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11.005065.00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer 11.005065.00 datum uitspraak 24 augustus 2000 Strafvonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht. 1. Onderzoek van de zaak. In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht het navolgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting van 10 augustus 2000 op de grondslag van de tenlastelegging. Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van het verweer naar voren gebracht door verdachte en zijn raadsman mr. K.H. May, advocaat te Dordrecht. 2. De tenlastelegging. Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de dagvaarding waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd. 3. De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte 1. hij op een of meer tijdstip(pen)gelegen in of omstreeks de periode van 14 augustus 1998 tot en met 16 september 1999 te Oud-Beijerland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedra(gen) (van bankrekeningnummer [nummer]), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als financieel administrateur van voormelde [benadeelde partij], in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; 2. hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25 juni 1998 tot en met 31 januari 2000 te Oud-Beijerland met het oogmerk van wederrechtelijke toeëgening heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (van bankrekeningnummer [nummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken. 4. De bewijsmiddelen. De overtuiging van de rechtbank, dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen. De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften telkens slechts in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 5. De benoeming van de feiten. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op: 1. VERDUISTERING GEPLEEGD DOOR HEM DIE HET GOED UIT HOOFDE VAN ZIJN PERSOONLIJKE DIENSTBETREKKING ONDER ZICH HEEFT, MEERMALEN GEPLEEGD, strafbaar gesteld bij artikel 322 junctis de artikelen 321 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, 2. DIEFSTAL, MEERMALEN GEPLEEGD, strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. 6. De strafbaarheid van verdachte. Uit het door drs. A.L. Tjebbes, psycholoog, op 17 juli 2000, onder supervisie van drs. A.J. Verheugt, ressortspsycholoog, omtrent verdachte uitgebrachte rapport komt onder meer het navolgende naar voren -zakelijk weergegeven- : ² Conclusie: Er bestaat bij onderzochte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in die zin, dat er sprake is van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke trekken. Deze persoonlijkheidsstoornis was aanwezig ten tijde van het gepleegde delict. Dit betekent voor de toerekeningsvatbaarheid dat hij in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar kan worden geacht. Gezien zijn persoonlijkheidsstoornis acht ik de kans op herhaling van strafbare feiten aanwezig.² De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de deskundige. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende is gebleken dat de tenlastegelegde feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken, dat strafuitsluitingsgronden van toepassing zijn, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten. 7. De straf. 7.1 De vordering van de officier van justitie. De officier van justitie heeft -beide feiten bewezen achtend- gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest. 7.2 De verdediging. De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1. tenlastegelegde en heeft daarnaast een strafmaatverweer gevoerd. 7.3 De door de rechtbank op te leggen straf. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft het in zijn functie van administrateur van [benadeelde partij] bestaan om in een periode van slechts anderhalf jaar een bedrag van ruim 5,5 miljoen gulden te verduisteren en te stelen van zijn werkgeefster. Verdachte is bij deze wederrechtelijke toeëigeningshandelingen op geraffineerde wijze te werk gegaan, daarbij grovelijk misbruik makend van het vertrouwen dat in hem gesteld werd door zijn werkgeefster, de bank en de controlerende accountants. Verdachte heeft de financiële administratie vervalst en deze als echt en onvervalst gepresenteerd aan de controleurs van de jaarrekening. Ten opzichte van de bank heeft hij telkens de hoedanigheid aangenomen van gerechtigde op de rekeningen waaraan hij gelden onttrok. Dat juist onderwijsinstellingen instellingen zijn, waar structureel geldgebrek heerst en waar constant moet worden gewikt en gewogen ter besteding van de gelden, behoeft verder weinig betoog en maakt de feiten des te ernstiger. Het motief van het handelen van verdachte zou gelegen zijn in een relatie met een prostituee. Volgens verdachte heeft hij gedurende voornoemde periode het totale bedrag besteed in het kader van die relatie. Uit andere bewijsmiddelen rijst echter de vraag of verdachte inderdaad het totale wederrechtelijk toegeëigende bedrag aan die relatie heeft uitgegeven. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat hij ook financiële middelen heeft verstrekt aan andere prostituees. Verdachte heeft gehandeld ter voorziening in zijn seksuele behoeften maar bovenal in het verkrijgen en vasthouden van aandacht en sociale contacten en waardering. Enerzijds kan dit handelen verdachte, op grond van persoonlijkheidsstoornis in verminderde mate worden verweten. Anderzijds heeft verdachte, die als bovengemiddeld intelligent kan worden beschouwd, gedurende anderhalf jaar vele malen een (nieuw) wilsbesluit genomen om zich telkens geld ten bedrage van enkele duizenden tot vele tienduizenden guldens toe te eigenen. Opmerking verdient voorts dat verdachte recentelijk geld heeft verkregen door de verkoop van zijn auto en dat hij dit geld heeft geïnvesteerd -zoals hij dat zelf omschrijft- in een soortgelijke relatie met een prostituee in plaats van dit bedrag te besteden ter voldoening van zijn schuld aan zijn werkgeefster, hetgeen kenmerkend is voor de instelling van verdachte en met het oog op herhalingsgevaar het ergste doet vrezen voor de toekomst. Het deels schadeloosstellen van zijn gedupeerde werkgeefster is bij verdachte naar eigen zeggen niet opgekomen. Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank rekening met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, als ook met de overige persoonlijke omstandigheden zoals deze naar voren zijn gebracht in het over hem door de Stichting Reclassering te Dordrecht opgemaakte rapport, en in de rapportages van de deskundigen en zoals die ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken. Ten voordele van verdachte weegt mee dat verdachte voor dit vonnis een blanco strafblad heeft. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest een passende en geboden sanctie. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel is dat verdachte een behandeling dient te ondergaan teneinde de recidivekans te beperken. Gezien voornoemde strafmodaliteit kan de rechtbank op grond van de wet zulks echter niet aan de verdachte opleggen. Verdachte zal dus slechts op geheel vrijwillige basis een behandeling kunnen ondergaan. 8. De vordering van de benadeelde partij. [Benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter vergoeding van de schade die geleden is door de in de dagvaarding tenlastegelegde feiten. De vordering heeft betrekking op vergoeding van schade ten bedrage van in totaal fl. 5.000.000,--. De vordering is voorzien van bijlagen. De officier van justitie acht de vordering in zijn geheel toewijsbaar. Verdachte heeft de vordering niet betwist. De raadsman heeft ongemotiveerd geconcludeerd tot afwijzing van de vordering dan wel tot niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij. De rechtbank acht -op grond van het onderzoek ter terechtzitting- de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering, omdat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering integraal toewijzen. Naast toewijzing van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de maatregel tot schadevergoeding ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Eén en ander met dien verstande dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen vordering van de benadeelde partij voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag de opgelegde maatregel doet vervallen. 9. De toegepaste wetsartikelen. De opgelegde straf en maatregel berusten, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. 10. De beslissing. De rechtbank beslist als volgt: Zij verklaart het door de officier van justitie aan verdachte ten laste gelegde bewezen zoals onder 3. omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 5. vermelde strafbare feiten. Zij verklaart verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten en veroordeelt hem tot: EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN VIER JAAR, Zij bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Zij veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij] een bedrag van fl. 5.000.000,-- (vijf miljoen gulden) met veroordeling van verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Zij legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van fl. 5.000.000,-- (vijf miljoen gulden), ten behoeve van [benadeelde partij]. Zij bepaalt dat in geval noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag zal volgen -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 jaar. Zij bepaalt dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen vordering van de benadeelde partij voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door verdachte en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen. Dit vonnis is gewezen door mrs. N.J.C. van Spronssen, voorzitter, H.A.C. Smid en I.M. Koopmans, rechters, in tegenwoordigheid van Gaal , griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 augustus 2000. Mr. Koopmans is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.