
Jurisprudentie
AA6873
Datum uitspraak2000-08-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 99/1159 ZW V13
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 99/1159 ZW V13
Statusgepubliceerd
Indicatie
Werkgever heeft in verband met loondoorbetalingsplicht rechtstreeks belang bij besluit inzake weigering ZW-uitkering aan werkneemster.
Besluit inzake weigering ZW-uitkering aan werkneemster. Door eiseres (werkgeefster) ingediend bezwaarschrift is niet-ontvankelijk verklaard.
Op grond van art. 629, eerste lid, van het Burgerlijk wetboek (BW) bestaat er voor eiseres, kort gezegd, een loondoorbetalingsverplichting bij ziekte van haar werknemers. Ingevolge het vierde lid van deze bepaling wordt op het door te betalen loon het bedrag van enige geldelijke uitkering die haar werknemers toekomt krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering in mindering gebracht. Het besluit van verweerder dat de arbeidsongeschiktheid op 16-08-1998 geen verband houdt met zwangerschap of bevalling betreft een dergelijke uitkering. Omdat dit besluit een weigering van een dergelijke uitkering inhoudt, heeft het tot gevolg dat de loondoorbetalingsverplichting van art. 629, eerste lid, BW van rechtswege onverkort op eiseres van toepassing is.
Het besluit van verweerder heeft dan ook rechtstreeks financiƫle gevolgen voor eiseres, zodat zij als belanghebbende bij dit besluit moet worden aangemerkt. Verweerder heeft eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Beroep gegrond.
Het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen, verweerder.
mr. G. Laman
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 99/1159 ZW V13
U I T S P R A A K
inzake het geschil tussen
A B.V., gevestigd te B, eiseres,
gemachtigde, mr. P. van Wijngaarden, advocaat en procureur te Groningen,
en
het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder.
1. PROCESVERLOOP
Verweerder heeft bij besluit van 18 oktober 1999, nr. b&b/a/9961547/vm, het bezwaar van eiseres gericht tegen zijn besluit van 1 september 1998, waarbij aan een werkneemster van eiseres met ingang van 16 augustus 1998 verdere uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) is geweigerd, niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit bij beroepschrift van 26 november 1999, op nader bij brief van 29 december 1999 (met bijlagen) aangegeven gronden, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 27 januari 2000 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, door de griffier aan partijen toegezonden.
Het geschil is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 16 juni 2000.
Voor eiseres is aldaar mr. P. van Wijngaarden verschenen, vergezeld van C.
Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
De feiten.
X, wonende te B, werkneemster van eiseres (verder te noemen: X), heeft tussen 24 maart 1997 en 18 augustus 1997 in verband met haar zwangerschap en bevalling een uitkering als bedoeld in artikel 29a van de ZW ontvangen. Op laatstgenoemde datum heeft X zich verder ziekgemeld.
Bij besluit van 20 augustus 1998 heeft verweerder X met ingang van 27 april 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend.
Bij besluit van 1 september 1998 heeft verweerder geweigerd X met ingang van 16 augustus 1998 verdere uitkering ingevolge de ZW toe te kennen, op de grond dat niet is gebleken dat de klachten die X bij haar ziekmelding op 18 augustus 1998 heeft genoemd verband houden met haar zwangerschap en bevalling.
Bij brief van dezelfde datum heeft verweerder eiseres van voormeld besluit op de hoogte gebracht en heeft verweerder eiseres gewezen op haar verplichting op grond van artikel 29 van de ZW tot loondoorbetaling aan X.
Bij brief van 22 september 1998 heeft eiseres gereageerd naar aanleiding van voormelde brief van verweerder.
Eiseres is bij brief van 28 september 1998 in bezwaar gekomen tegen verweerders besluit van 20 augustus 1998. Tijdens de hoorzitting heeft eiseres aangegeven dat zij bezwaar wenst te maken tegen verweerders -aan X gerichte- besluit van 1 september 1998.
Vervolgens heeft verweerder bij zijn thans bestreden besluit het bezwaar van eiseres, gericht tegen zijn besluit van 1 september 1998 niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat eiseres geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij dit, aan een werkneemster van eiseres gerichte, besluit.
Van dit besluit is eiseres in beroep gekomen.
Beoordeling van het geschil.
Op grond van artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, voor zover van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen, alvorens daartoe over te gaan, tegen dat besluit bezwaar te maken.
Krachtens artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Verweerder heeft zijn standpunt dat eiseres niet-ontvankelijk is uitsluitend doen steunen op de overweging dat eiseres als werkgever niet als belanghebbende bij het besluit van 1 september 1998 kan worden aangemerkt.
Criterium voor de beoordeling van de ontvankelijkheid op grond van artikel 1:2, eerste lid, Awb is evenwel of het belang van eiseres rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, en niet of zij werkgever is.
Indien en voor zover verweerder met zijn standpunt feitelijk het oog mocht hebben gehad op het - beperkte - belanghebbendebegrip van artikel 2a ZW overweegt de rechtbank dat deze bepaling toepassing mist nu deze betrekking heeft op het al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken Het besluit van 1 september 1998 behelst echter de beslissing dat geen recht meer bestaat op ziekengeld omdat de op 16 augustus 1997 door X bij eiseres gemelde arbeidsongeschiktheid niet het gevolg is van zwangerschap of bevalling. Dit besluit betreft niet het bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken in de zin van artikel 2a ZW.
Terzake van de vraag of het belang van eiseres rechtstreeks bij dit besluit van 1 september 1998 is betrokken als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, Awb, overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 629, eerste lid, van het Burgerlijk wetboek (BW) bestaat er voor eiseres, kort gezegd, een loondoorbetalingsverplichting bij ziekte van haar werknemers. Ingevolge het vierde lid van deze bepaling wordt op het door te betalen loon het bedrag van enige geldelijke uitkering die haar werknemers toekomt krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering in mindering gebracht.
Het besluit van verweerder dat de arbeidsongeschiktheid op 16 augustus 1998 geen verband houdt met zwangerschap of bevalling betreft een dergelijke uitkering. Omdat dit besluit een weigering van een dergelijke uitkering inhoudt, heeft het tot gevolg dat de loondoorbetalingsverplichting van voornoemd artikel 629, eerste lid, van rechtswege onverkort op eiseres van toepassing is.
Het besluit van verweerder heeft dan ook rechtstreeks financiƫle gevolgen voor eiseres, zodat zij als belanghebbende bij dit besluit moet worden aangemerkt.
Hieruit vloeit voort dat verweerder eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Dit betekent dat het bestreden besluit wegens strijd met voornoemde bepalingen van de Awb dient te worden vernietigd.
Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard.
Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiseres moeten beslissen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient op grond van artikel 8:74, eerste lid, Awb tevens te worden bepaald, dat het door eiseres betaalde griffierecht ad f. 450,- door het Lisv aan eiseres wordt vergoed.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder op de voet van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst het Lisv aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op f. 1420,-, zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze uitspraak.
3. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank te Groningen, sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerder van 18 oktober 1999;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiseres dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat het door eiseres betaalde griffierecht ad f. 450,- door het Lisv aan eiseres wordt vergoed;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres welke zijn vastgesteld op f. 1420,- en bepaalt dat het Lisv deze kosten moet betalen.
Aldus gegeven door mr G. Laman, rechter en in het openbaar door haar uitgesproken
op 10 augustus 2000, in tegenwoordigheid van H. Siebers als griffier.
De griffier, wnd. De rechter
De rechtbank wijst er op, dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.
Afschrift verzonden op: 10 augustus 2000
typ:jb Bijlage: Staat van kosten