Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6885

Datum uitspraak2000-08-04
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 00/736 WW44 V03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wijziging van aan bouwvergunning verbonden voorschrift toetsen aan bestemmingsplan nu voorschrift ziet op situering bouwwerk. Toetsing bouwplan aan nieuw art. 19 WRO. Wijziging van aan anticipatieve bouwvergunning voor bedrijfswoning verbonden voorschrift dat de afstand tussen de woning en het bedrijf van verzoekster minimaal 100 m moet bedragen in de zin dat gebouwd dient te worden op 30 m uit de zuidgevel van het eigen bedrijfsgebouw en ongeveer 10 m uit de westelijke perceelsgrens. Nog daargelaten of een dergelijk voorschrift had mogen worden gesteld, welke vraag voorlopig negatief wordt beantwoord, moet worden vastgesteld dat dit voorschrift betrekking heeft op de situering van de bedrijfswoning. Het is vaste jurisprudentie dat bij een gewijzigde situering van een bouwwerk een wezenlijk ander bouwwerk wordt opgericht dan dat waarop de aanvraag betrekking had. Mitsdien had i.c. niet kunnen worden volstaan met wijziging van het voorschrift doch had de wijziging moeten worden getoetst aan het geldende bestemmingsplan. Hiermee is het bouwplan echter in strijd. Art. 19 WRO, zoals dit art. thans luidt, biedt geen soelaas. De in art. 19.1 genoemde situatie dat de gemeenteraad vrijstelling heeft verleend van het geldende bestemmingsplan doet zich i.c. niet voor. Evenmin is gebleken dat bij het bestreden besluit vrijstelling is verleend ingevolge art. 19.2. De bedrijfswoning is daarnaast geen geval als bedoeld in het ter uitwerking van art. 19.3 WRO vastgestelde art. 20 Bro 1985. Tijdelijke schorsing bestreden besluit. Burgemeester en wethouders van Grootegast, verweerder. mr. P.J.W.M. Vermeulen (president) Woningwet 40.1, 44.c Wijzigingswet Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 1999, 302) Wet op de Ruimtelijke Ordening 19 (nieuw) Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 20 Bestemmingsplan 'Buitengebied Lutjegast-Doezem': gemeente Grootegast


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT Reg.nr.: AWB 00/736 WW44 V03 U I T S P R A A K van de president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van maatschap A, gevestigd te B, verzoekster, gemachtigde: mr E.W.J. van Dijk, werkzaam bij de ARAG Rechtsbijstand te Leusden, ten aanzien van het besluit van 4 juli 2000 van burgemeester en wethouders van Grootegast, verweerders, gemachtigde: T.E.J. Postma, ambtenaar der gemeente. 1. PROCESVERLOOP Verweerders hebben bij voornoemd besluit van 4 juli 2000, meegedeeld bij brief van 12 juli 2000, de aan de op 23 februari 1999 aan C te B (hierna: vergunninghouder) verleende bouwvergunning voor het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel […]straat 2a te B gewijzigd. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij schrijven van 13 juli 2000 op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb, een bezwaarschrift ingediend. Bij verzoekschrift van 19 juli 2000 heeft verzoekster de president gevraagd met betrekking tot het besluit van verweerders van 4 juli 2000 een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat dit besluit wordt geschorst. Verweerders hebben op 26 juli 2000 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden, alsmede een verweerschrift ingediend. Op de voet van artikel 8:26, eerste lid, Awb is vergunninghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt. Gedeputeerde staten van Groningen hebben van de hen geboden gelegenheid om als partij deel te nemen geen gebruik gemaakt. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van de president van 3 augustus 2000. Voor verzoekster zijn aldaar mr E.W.J. van Dijk en D verschenen. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Vergunninghouder is in persoon verschenen. 2. RECHTSOVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De feiten. Bij brief van 6 mei 2000 heeft vergunninghouder verweerders verzocht de in meergenoemde vergunning van 23 februari 1999 genoemde afstandseis van 100 meter te wijzigen in 90 meter. Bij het bestreden besluit hebben verweerders, beslissende op het verzoek van vergunninghouder, de aan de vergunning verbonden voorwaarde gewijzigd in die zin dat de woning gebouwd dient te worden op 30 meter uit de zuidgevel van zijn bedrijfsgebouw en ongeveer 10 meter uit de westelijke perceelsgrens. Verzoekster kan zich hiermee niet verenigen en heeft daartoe aangevoerd dat het verweerders niet vrij staat om de eerder gestelde voorwaarde in te trekken. In de ogen van verzoekster is er sprake van een niet onaanzienlijke planologische ingreep waarvoor een anticipatieprocedure gevolgd dient te worden. Voorts heeft verzoekster naar voren gebracht dat met haar belangen onvoldoende rekening wordt gehouden. Verweerders hebben in het verweerschrift en ter zitting uiteengezet dat zij naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State tot het oordeel zijn gekomen dat de woning van vergunninghouder in het kader van de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 in samenhang met de Brochure Veehouderij en Hinderwet uit 1985 aangemerkt dient te worden als een zogenoemd categorie III object, waarvoor een afstand van 50 meter toereikend is. Voorts is betoogd dat de -nieuwe- locatie waar de woning is uitgezet nog steeds valt binnen het gedeelte van het perceel waarvoor de gemeenteraad het voorbereidingsbesluit heeft genomen en waarop de vrijstelling van 23 februari 1999 is gebaseerd. Verweerders stellen zich verder op het standpunt dat er geen sprake is van een nieuwe bouwaanvraag, maar van het intrekken van een voorwaarde die naar thans is gebleken onnodig bezwarend is en een optimale planologische inpassing van de woning in de weg staat. Beoordeling van het verzoek. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Op grond van artikel 44, aanhef en onder c, Ww mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de president er van uit dat thans ter plaatse het bestemmingsplan "Buitengebied Lutjegast-Doezum" van kracht is, waarmee -hetgeen niet in geschil is- het bouwplan van vergunninghouder in strijd is. Ten einde niettemin het bouwplan van vergunninghouder om op het perceel […]straat 2a te B deze bedrijfswoning mogelijk te maken hebben verweerders met toepassing van de anticipatieprocedure bij besluit van 23 februari 1999 vrijstelling van het toen nog geldende bestemmingsplan "Buitengebied Grootegast, eerste fase" verleend en de gevraagde bouwvergunning verleend. Aan deze vergunning is onder meer de voorwaarde verbonden dat de afstand tussen de woning en het bedrijf van maatschap A, […]straat 2 te B, op grond van de milieurichtlijnen minimaal 100 m moet bedragen. Het verzoek van vergunninghouder strekt ertoe dit voorschrift te wijzigen, aan welk verzoek verweerders bij het bestreden besluit hebben voldaan. Nog daargelaten of, gelet op het bepaalde in artikel 56, derde lid, van de Woningwet en artikel 19, eerste lid, laatste volzin juncto artikel 15, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), zoals deze bepalingen tot 3 april 2000 luidden, verweerders een dergelijk voorschrift hadden mogen stellen aan hun besluit van 23 februari 1999, welke vraag naar het voorlopig oordeel van de president negatief beantwoord dient te worden, overweegt de president dat dit voorschrift betrekking heeft op de situering van de in geding zijnde, op te richten bedrijfswoning. Het is evenwel bestendige jurisprudentie dat bij een gewijzigde situering van een bouwwerk een wezenlijk ander bouwwerk wordt opgericht dan waarop de aanvraag om vergunning betrekking had. Verweerders hebben in casu derhalve niet kunnen volstaan met het wijzigen van het meergenoemde voorschrift doch hadden deze wijziging moeten toetsen aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Vast staat evenwel, zoals hierboven reeds opgemerkt, dat het bouwplan van vergunninghouder niet binnen het thans geldende bestemmingsplan "Buitengebied Lutjegast-Doezum" past, zodat het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet aan vergunningverlening in de weg staat. De eerder door gedeputeerde staten van Groningen op 13 november 1998 afgegeven verklaring van geen bezwaar alsmede de op 23 februari 1999 verleende vrijstelling gelden niet voor het thans in geding zijnde bouwwerk. Ter zitting hebben verweerders -subsidiair- gewezen op het feit dat het verzoek van vergunninghouder op 6 mei j.l. is gedaan, derhalve na inwerkingtreding van de zogeheten Wijzigingswet Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 1999, 302) op 3 april 2000. Artikel 19 van de WRO luidt thans -voor zover hier van belang- als volgt: 1. De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. 2. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. 3. Burgemeester en wethouders kunnen eveneens vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. De president stelt vast dat de in artikel 19, eerste lid, WRO genoemde situatie dat de gemeenteraad vrijstelling heeft verleend van het geldende bestemmingsplan zich in casu niet voor doet. Evenmin is de president gebleken dat verweerders bij het thans bestreden besluit op grond van het bepaalde in het tweede lid van voornoemd artikel 19 vrijstelling hebben verleend. De president neemt hierbij in aanmerking dat voorts onduidelijk is of gedeputeerde staten van Groningen categorieën van gevallen als in dit artikellid bedoeld heeft aangegeven en indien dit zo is, of de in geding zijnde bedrijfswoning daartoe behoort. De bedrijfswoning is daarnaast geen geval als bedoeld in het ter uitwerking van artikel 19, derde lid, WRO vastgestelde artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Uit het vorenoverwogene volgt dat de president niet anders kan concluderen dan dat het bestreden besluit, naar het zich thans laat aanzien, in de door verzoekster aangespannen procedure niet in stand zal kunnen blijven, nu dit besluit zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat doorslaggevende betekenis toekomt aan het belang van verzoekster, dat is gelegen in schorsing van het bestreden besluit. De president acht het evenwel niet uitgesloten dat verweerders, beslissend op het bezwaarschrift van verzoekster, de strijdigheid met het bestemmingsplan willen en kunnen opheffen. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 Awb komt derhalve voor de hierna onder punt 3 genoemde termijn voor inwilliging in aanmerking. Tevens ziet de president aanleiding op grond van artikel 8:82, vierde lid, Awb te bepalen dat het door verzoekster betaalde griffierecht ad ¦ 450,-- door de gemeente Grootegast aan verzoekster wordt vergoed. De president acht verder termen aanwezig verweerders op de voet van artikel 8:84, vierde lid, in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst de gemeente Grootegast aan als de rechtspersoon die deze kosten moet betalen. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de president deze kosten op ¦ 1.431,20, zoals nader aangegeven in een bij de uitspraak gevoegde bijlage. 3. BESLISSING De president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen, RECHT DOENDE, - wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe, in dier voege dat het besluit van verweerders van 4 juli 2000 wordt geschorst tot en met 6 weken na verzending van de beslissing op het daartegen ingediende bezwaarschrift; - veroordeelt verweerders in de proceskosten van verzoekster welke zijn vastgesteld op ¦ 1.431,20 en bepaalt dat de gemeente Grootegast verzoekster deze kosten moet betalen; - bepaalt dat de gemeente Grootegast het betaalde griffierecht ad ¦ 450,-- aan verzoekster vergoedt. Aldus gegeven door mr P.J.W.M. Vermeulen als president en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2000 door voornoemde fungerend president, in tegenwoordigheid van A.M. van der List-van Winden als griffier. De griffier, wnd. De president, fgd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden op:9 augustus 2000 typ: jb Bijlage: Staat van kosten