Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6948

Datum uitspraak2000-07-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1305
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WS Gerechtshof Arnhem vierde enkelvoudige belastingkamer nummer 96/1305 U i t s p r a a k op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de sector Financieel Beleid en Beheer van de gemeente Epe (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag in het rioolaanleg- en rioolaansluitgeld. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag is gedagtekend 31 december 1995, betreft de aansluiting op het openbare riool van het perceel plaatselijk bekend a-straat 1 te Z (hierna: het perceel) en bedraagt ƒ 3 750,-. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de ambtenaar bij uitspraak van 24 juli 1996 de aanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 30 augustus 1996. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 11 september 1997 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende met zijn echtgenote en de ambtenaar. 2.4. Daarna zijn van de ambtenaar schriftelijke inlichtingen ingewonnen, alsmede bij griffiersbrief van 24 juli 1998 (waarvan een afschrift ter informatie van belanghebbende aan deze uitspraak is gehecht) nadere inlichtingen. Daarop zijn de artikelen 14, lid 1, onderdeel 2° , en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast. 2.5. Bij de voortgezette mondelinge behandeling op 12 juli 2000 te Arnhem zijn wederom belanghebbende en zijn echtgenote gehoord alsmede de ambtenaar. 2.6. De inhoud van de hierna onder 6.4.1.1 te noemen ‘pleitnota’ van de ambtenaar wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt om vermindering van de aanslag tot ƒ 637,-. 3.2. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Het perceel betreft een nabij het centrum van gelegen oud boerderijtje. Het is op 1 december 1992 door belanghebbende aangekocht met de bedoeling het zo goed mogelijk in de oorspronkelijke staat terug te brengen en in 1993 grondig verbouwd. 4.2. Eind 1993, begin 1994 heeft belanghebbende vernomen dat het perceel reeds in 1984 op het gemeenteriool, dat toen was aangelegd tot op de erfafscheiding, had moeten zijn aangesloten. 4.3. Op 27 juli 1994 is het perceel aangesloten op het gemeenteriool, nadat belanghebbende daarom had verzocht. 4.4. Aan de vorige eigenaar van het perceel is bij besluit van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van 21 april 1983 de verplichting opgelegd tot aansluiting van het perceel op de gemeentelijke riolering. 5. De verordening 5.1. Bij raadsbesluit van 27 januari 1994 is de ‘Verordening rioolaanleg en -aansluitgeld 1994’ vastgesteld en bij koninklijk besluit van 9 mei 1994, Nº 94.003708 goedgekeurd (hierna: de verordening-1994). Zij is - voor zover hier van belang - laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 14 december 1995, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland op 9 januari 1996 onder nummer WE95.61472/BV322. 5.2. Het raadsbesluit van 27 januari 1994 luidt, voor zover hier van belang, als volgt: [...] gelet op het bepaalde in de artikelen 216, 219 onderdeel f en 227, eerste lid onderdeel b ten tweede van de Gemeentewet; [...] Belastbaar feit Artikel 2 Onder de naam van "rioolaanleg en -aansluitgeld" wordt een recht geheven voor het van gemeentewege aanleggen van een rioolleiding en/of het tot stand brengen van een aansluiting van een eigendom op het gemeentelijk rioolnet. Ontstaan van de belastingschuld Artikel 4 De belasting is verschuldigd op het moment dat ten behoeve van één of meer eigendommen een aansluiting tot stand is gebracht. Tarief Artikel 5 De rechten worden geheven naar de maatstaf en het tarief, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. Datum van inwerkingtreding, citeertitel en overgangsbepaling Artikel 13 1. De verordening rioolaansluitgeld 1983 van 15 december 1982, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 20 januari 1983, nr. 7, wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van kracht blijft voor de belastbare feiten die zich hebben voorgedaan voor de in het tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing; 2. deze verordening treedt in werking op de tweede dag na bekendmaking van dit besluit, met dien verstande dat de datum van ingang van de heffing wordt bepaald op 1 februari 1994; 3. deze verordening kan worden aangehaald onder de titel "Verordening rioolaanleg en - aansluitgeld 1994". 5.3. Bijlage 3 van de voormelde nadere inlichtingen is een kopie van een ingezonden mededeling in het Noord Veluws Dagblad van donderdag 26 mei 1994, waarin het college bekendmaakt dat het onder 5.1 genoemde raadsbesluit de daar genoemde goedkeuring heeft verkregen, onder toevoeging van het volgende: Het besluit ligt op werkdagen van 8.30-12.00 uur met ingang van heden tot en met 30 juni 1994 ter inzage op kamer 502 in het gemeentehuis. 5.4. Van de Verordening rioolaansluitgeld 1983 als genoemd in het onder 5.2 aangehaalde artikel 13 luiden de artikelen 1 en 4: Artikel 1. Deze verordening verstaat onder: een uitlegger: een buisleiding vanaf een in de openbare weg aanwezig hoofdriool tot en met het ontstoppingspunt nabij de grens van deze weg; een aansluiting: het aanbrengen van de verbinding tussen het rioolstelsel van het gebouw en de uitlegger waardoor lozing op het hoofdriool mogelijk wordt. Artikel 4. De belasting bedraagt per aansluiting ƒ 637,-. 6. Het geschil en de standpunten van partijen 6.1. Partijen houdt verdeeld, of de aanslag terecht is opgelegd en door de ambtenaar gehandhaafd voor zover deze meer bedraagt dan ƒ 637,-. 6.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 6.3. Daaraan is mondeling toegevoegd - zakelijk weergegeven - op 11 september 1997: 6.3.1. door en namens belanghebbende: 6.3.1.1. Eerst nadat beroep was ingesteld, is de ambtenaar met argumenten gekomen. 6.3.1.2. Het is ongerijmd dat het bezwaarschrift van de vorige eigenaar tegen de opgelegde aansluitverplichting ongegrond is verklaard maar vervolgens het niet-aangesloten zijn jarenlang is gedoogd. De nalatigheid van de gemeente in het afdwingen van de aansluitverplichting belet thans rechtmatige heffing. 6.3.1.3. Hij wist dat het perceel, toen hij het aankocht, geen rioolaansluiting had, hoewel de vorige eigenaar en de makelaar dit niet hadden gezegd. 6.3.1.4. Het perceel ligt op drie meter van de weg. 6.3.1.5. Vóór 1994 bedroeg het recht ƒ 637,-. Tot betaling hiervan is hij bereid. Een hoger bedrag zou echter onredelijk zijn. 6.3.1.6. Hij is met verbouwen begonnen in 1993, heeft eerst het grote werk aangepakt en daarna de riolering. 6.3.1.7. Van de op 5 november 1998 ter griffie ontvangen pleitnotities heeft hij kennis genomen. 6.3.2. en namens de ambtenaar: 6.3.2.1. Het tijdstip van aansluiting bepaalt de hoogte van het recht. 6.3.2.2. De algemeen verbindende voorschriften van de gemeente Epe worden wel bekend gemaakt, zij het niet integraal doch door mededeling van de vaststelling en van de mogelijkheid tot inzage op het gemeentehuis. Overigens is er heel wat publiciteit over deze kwestie geweest. 6.3.2.3. De VNG huldigt nog steeds het standpunt dat met terinzagelegging op het gemeentehuis voldaan is aan de bekendmakingsplicht van artikel 139 van de Gemeentewet. 6.4. Op 12 juli 2000: 6.4.1. door/namens belanghebbende: 6.4.1.1. Hij heeft kennis genomen van de bij de brief van de ambtenaar van 4 november 1998 gevoegde ‘pleitnota’. 6.4.1.2. Toen de aanslagen voor rioolaansluitingen in het buitengebied tot krantenkoppen leidden, realiseerde hij zich niet dat hijzelf ook tot dat buitengebied behoorde. 6.4.1.3. Hij is op het verkeerde been gezet. De riolering lag voor de deur. Hij ziet niet in waarom hij belastingplichtig is geworden en vindt het krom dat hij het nieuwe, hoge, bedrag voor aansluiting moet betalen maar tegelijk ook meebetaalt aan het onderhoud van de oude riolering. 6.4.2. en namens de ambtenaar: 6.4.2.1. Hij legt het arrest over van 3 februari 1999, nr. 34 131, en verwijst nog naar de publicatie van de daarbij gecasseerde hofuitspraak in FED 1998/381 en Belastingblad 1998, blz. 533. Ook in het daar berechte geval was slechts een tijdelijke terinzagelegging aangekondigd, maar de verordening ligt in feite onbeperkt ter inzage. 6.4.2.2. De beperking in de tijdsduur van terinzagelegging is overgenomen van een aanbeveling van de VNG. Tot en met 30 juni 1994 lag de Verordening-1994 vrij ter inzage op de aangegeven plaats. Daarna moet om inzage wel worden gevraagd. De datum is bepaald voor het vertrek binnen het gemeentehuis waar de verordening ligt. 6.4.2.3. Aan de Hoge Raad is op de vraag van diens griffier in de zaak nr. 34 131 geen kopie van de advertentie(tekst) gezonden. 7. Beoordeling van het geschil 7.1. De dienst voor het genot waarvan het onderhavige recht van belanghebbende is geheven, is hem verleend op de onder 0 genoemde datum. Daarmee heeft het belastbare feit zich voorgedaan na het tijdstip van ingang van de heffing zoals geregeld in artikel 13, lid 2, van de Verordening-1994. Deze is op dat feit dan ook van toepassing. 7.2. Niet valt in te zien dat die toepassing strijdig zou zijn met enig beginsel van behoorlijk bestuur en daarom achterwege zou moeten blijven. In zijn schriftelijke uiteenzetting van 11 februari 1998 voert belanghebbende aan, dat hij zowel met de verkopende makelaar als met de vorige eigenaar heeft gesproken over aansluiting van het riool en van de nutsvoorzieningen, doch hem door geen van beiden is medegedeeld dat het perceel reeds in 1984 aangesloten had moeten zijn, slechts dat er geen aansluiting was op het openbare riool; hem is verteld dat de vorige bewoners, twee oudere broers, gebruik maakten van zogenoemde beerputten. Belanghebbende kon deze, hem bekende, omstandigheden verdisconteren in de prijs die hij voor de aankoop van het perceel overhad. Niet valt zonder meer in te zien dat hierbij van belang zou zijn, of belanghebbende de onder 4.4 vermelde verplichting, wat daarvan overigens zij, heeft gekend of dat nakoming ervan destijds niet van de vorige eigenaar is afgedwongen. 7.3. De Verordening-1994 is bekendgemaakt op de onder 5.3 vermelde wijze. Gesteld noch gebleken is dat de feitelijke terinzagelegging niet overeenkomstig de daar bedoelde aankondiging zou hebben plaatsgehad. De onder 6.4.2.2 weergegeven stelling is door belanghebbende bovendien niet betwist. De ambtenaar stelt in zijn voormelde inlichtingen, belanghebbende weerspreekt niet en het hof acht aannemelijk, dat de belastingverordening wordt verwerkt in de ordner Belastingen en heffingen alsmede in het geautomatiseerde bestand, dat deze ordner kosteloos kan worden ingezien en dat het geautomatiseerde bestand vanaf vrijwel elke werkplek in het gemeentehuis kan worden opgeroepen en verkrijgbaar gesteld aan belangstellenden. In het licht van het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2000, nr. 34 633, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht, moet worden geoordeeld dat die bekendmaking voldoet aan artikel 139, lid 2, van de Gemeentewet. Daaraan doet niet af dat in het onderhavige geval de in de bekendmaking genoemde inzagetermijn - tot en met 30 juni 1994 - al voorbij was toen het belastbare feit op 27 juli 1994 plaatshad en de aanslag op 31 december 1995 werd opgelegd. 8. Slotsom Het beroep is ongegrond. 9. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken acht het hof geen termen aanwezig. 10. Beslissing Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de ambtenaar. Aldus gedaan te Arnhem op 21 juli 2000 door mr Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier. (I.B. Vermeulen-Post) (T.J. Matthijssen) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 juli 2000 Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt, is een grif_erecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de grif_er van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.