Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6958

Datum uitspraak2000-08-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/8597 VRWET
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer fungerend president __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr : AWB 00/8597 VRWET Inzake : A, zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoeker, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. D.R. Burgio, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel 's-Hertogenbosch Legal Aid te 's-Hertogenbosch, tegen : de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M.M. van Asperen, advocaat te 's-Gravenhage. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Verzoeker, geboren op [...] 1976, stelt de Liberiaanse nationaliteit te bezitten. Hij verblijft sedert 20 maart 2000 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 26 maart 2000 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Hierop is door verweerder op 28 maart 2000 afwijzend beslist. Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Eveneens heeft verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij mondelinge uitspraak van 10 april 2000 heeft de fungerend president van de rechtbank 's- Gravenhage het bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Op 8 juli 2000 heeft verzoeker wederom een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Op deze aanvraag is nog niet beslist. 2. Bij brief van 11 juli 2000 heeft verzoeker verweerder verzocht hem te melden bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna COA) en daarbij aan dit orgaan het advies te geven om verzoeker opvang te bieden. Bij brief van 12 juli 2000 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat het verzoek om opvangverlening aan het COA is doorgeleid en dat verweerder het COA geadviseerd heeft om verzoeker geen opvang te verlenen daar het een herhaalde aanvraag betreft. Tegen deze brief heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend op 17 juli 2000. 3. Eveneens op 17 juli 2000 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt dat verweerder wordt opgedragen verzoeker binnen 48 uur aan te melden bij het COA en het COA te adviseren verzoeker opvang te bieden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van het verzoek. 4. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2000. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. I. van den Elshout, kantoorgenote van verzoekers gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het verzoek is gevoegd behandeld met verzoekers verzoek om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer AWB 00/8599. Verwerend orgaan ten aanzien van dit verzoek is het COA. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de beslissing op het verzoek meebrengt dat een oordeel wordt gegeven in de bodemprocedure, draagt dat oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 2. In de eerste plaats zal beoordeeld moeten worden of de brief van 12 juli 2000 waartegen verzoeker bezwaar heeft gemaakt, is aan te merken als een besluit waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. 3. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge artikel 1:3, tweede lid Awb wordt onder een beschikking verstaan een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Ingevolge artikel 1a Vreemdelingenwet (Vw) wordt voor de toepassing van die wet met een beschikking gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig. 4. Onder verwijzing naar uitspraken van de vreemdelingenrechter heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat het niet-aanmelden van een asielzoeker bij c.q. het adviseren aan het COA de asielzoeker geen opvang te bieden met een beschikking gelijkgesteld moet worden nu het een andere handeling in de zin van artikel 1a Vw is. Het bezwaar is derhalve ontvankelijk. 5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Verweerder stelt de door verzoeker genoemde jurisprudentie van de vreemdelingenrechter inzake het niet-melden voor opvang bij het COA als zodanig niet ter discussie. In de onderhavige zaak heeft verweerder geconstateerd dat sprake is van een tweede asielaanvraag en heeft hij verzoeker niet eigener beweging gemeld bij het COA. Het bezwaar van verzoeker richt zich echter niet tegen deze feitelijke handeling maar tegen de brief van 12 juli 2000. Naar de mening van verweerder is deze brief geen beschikking. Met de doorgeleiding geeft verweerder niet meer aan dan dat de beslissing op het verzoek om opvang tot de competentie van het COA behoort. Verder heeft verweerder geadviseerd om geen opvang te bieden. Een advies aan het COA is geen beschikking. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verklaard dat verweerder naar aanleiding van de ontstane jurisprudentie van de vreemdelingenrechter overleg heeft gevoerd met het COA. Als gevolg van genoemde rechtspraak had de asielzoeker feitelijk twee rechtsingangen waarin hij dezelfde problematiek aan de orde kon stellen. Verweerder vond dit een onwenselijke en weinig praktische situatie. Het overleg met het COA heeft geleid tot een nieuwe werkwijze en tot een verduidelijking van de bevoegdheidsverdeling. Een en ander is neergelegd in TBV 1999/11 (en is sinds juli 1999 opgenomen in Vreemdelingencirculaire 1994 B7/6.1 - 6.1.2). De werkwijze houdt in dat, indien een asielzoeker bij verweerder een verzoek indient om hem bij het COA te melden voor opvang, verweerder niet meer weigert om te melden maar het verzoek doorgeleidt naar het COA, waarbij tevens een advies over het verzoek om opvang wordt uitgebracht. Het COA beslist vervolgens over de toelating tot de opvang en heeft daarbij de bevoegdheid om van het advies van verweerder af te wijken. Deze werkwijze wordt sedert het begin van 2000 in praktijk gebracht. Meer dan eens is het COA afgeweken van het advies van verweerder. 6. De president overweegt het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de president van deze rechtbank wordt een weigering van verweerder om een asielzoeker aan te melden bij het COA gezien als een andere handeling in de zin van artikel 1a Vw. Door het niet-melden, dus door het stilzitten van verweerder treedt immers onmiddellijk het gevolg in dat de asielzoeker geen opvang geboden wordt terwijl de asielzoeker daartegen op dat moment (bij de bestuursrechter) geen rechtsmiddelen zou kunnen aanwenden. De president wijst er daarbij nog op dat destijds, toen de rechter werd geconfronteerd met het niet-melden door verweerder, bovendien het COA aan de beslissingen van verweerder gebonden was, zonder terzake enige afwijkingsbevoegdheid te hebben. 7. In tegenstelling tot hetgeen verzoeker meent is in de onderhavige zaak geen sprake van een dergelijke situatie. De president wijst erop dat met de invoering van TBV 1999/11 een duidelijke en gewijzigde bevoegdheidsverdeling tot stand is gebracht. Als gevolg van de veranderde werkwijze van verweerder op basis van dit TBV heeft verweerder verzoeker niet eigener beweging gemeld maar heeft verweerder, anders dan voorheen, wel het verzoek om opvang doorgeleid naar het COA en een advies uitgebracht. Gelet hierop en voorts gelet op het standpunt van verweerder ter zitting dat het COA het bestuursorgaan is dat terzake zelfstandige beslissingsbevoegdheid heeft en dat de rol van verweerder uitdrukkelijk niet verder gaat dan een adviserende, is de president met verweerder van oordeel dat een brief zoals de brief van 12 juli 2000, niet is aan te merken als een besluit of beschikking in de zin van de Awb dan wel als een andere handeling in de zin van artikel 1a Vw. Na een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit van het COA op een doorgeleid verzoek om opvang kan verzoeker zich desgewenst tot de bestuursrechter wenden voor het aanwenden van rechtsmiddelen. 8. Op grond van het vorenstaande moet ervan worden uitgegaan dat verzoeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het tegen de brief van 12 juli 2000 bij verweerder ingediende bezwaarschrift. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen in artikel 8:81, eerste lid, Awb is bepaald, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. 9. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de president niet gebleken. III. BESLISSING De president: wijst het verzoek af. Aldus gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2000, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dorgelo, griffier. afschrift verzonden op: