Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6981

Datum uitspraak2000-06-27
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersE03.98.1028.
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State E03.98.1028. Datum uitspraak: 27 juni 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [8 appellanten], allen te [woonplaats], appellanten, en burgemeester en wethouders van Losser, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 januari 1998 hebben verweerders krachtens de Wet geluidhinder hogere geluidgrenswaarden vastgesteld voor een aantal in dit besluit nader genoemde woningen en een nog te bouwen woning aan de Gronausestraat en voor een woning aan de Nijverheidstraat te Losser. Bij besluit van 16 juni 1998, verzonden op 17 juni 1998, hebben verweerders het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief'van 16 juli 1998, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 1998, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 10 november 1998 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 22 maart 1999. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van verweerders. Deze zijn in afschrift aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 1999, waar appellanten, van wie [appellant] in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van den Berk, advocaat te Enschede, H.T.M. Schutte en H.H.G. Hilbink, beiden ambtenaar van de gemeente, en J.F. Cleij, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “[belanghebbende] B.V.", vertegenwoordigd door mr. F.P.J.M. Otten, advocaat te Utrecht, en ing. H. Dijksterhuis, A. Prein en ir. Y.K. Wynia, gemachtigden, en gedeputeerde staten van Overijssel, vertegenwoordigd door J. Korterink en ing. W.J. van der Veen, beiden ambtenaar van de provincie. 2. Overwegingen 2.1. Bij het bestreden besluit hebben verweerders hun besluit van 29 januari 1998 tot het vaststellen van hogere geluidgrenswaarden gehandhaafd. In laatstgenoemd besluit hebben verweerders geluidgrenswaarden vastgesteld van 51 dB(A) voor de woningen Gronausestraat 232a, 232b, 234, 236, 238, 244, 246, 248, 250, 252, 254, 256 en 258, van 52 dB(A) voor de woning Gronausestraat 242, van 53 dB(A) voor de woningen Gronausestraat 260, 262, 264, 266, 276, 278, 280, 282, 284, 286, 288, 290, 292 en Nijverheidstraat 35 en van 54 dB(A) voor de woningen Gronausestraat 268, 270, 272, 274 en voor de woning die wordt gebouwd tussen de Gronausestraat 268 en de Leusinkweg. Deze woningen staan aan de westzijde van deze straat met daarachter het industrieterrein “de Zoeker Esch". Het gezoneerde industrieterrein “de Pol" is gelegen aan de oostzijde van de Gronausestraat. Appellanten bewonen de woningen Gronausestraat [huisnummers]. 2.2. Appellanten hebben aangevoerd dat niet verweerders, maar gedeputeerde staten van Overijssel het bevoegde gezag zijn ter zake van het krachtens artikel 47 van de Wet geluidhinder vaststellen van hogere geluidgrenswaarden. Zij achten de delegatie aan verweerders van de bevoegdheid deze waarden vast te stellen in strijd met de Wet geluidhinder. 2.2.1. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet geluidhinder kunnen gedeputeerde staten in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen en - ingeval de zone door hen wordt vastgesteld - uit eigen beweging, voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 46 een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 55 dB(A) en, voor wat aanwezige of in aanbouw zijnde woningen betreft, 60 dB(A) niet te boven mag gaan. Ingevolge artikel 107, eerste lid, van de Provinciewet kan het provinciaal bestuur bevoegdheden van regeling en bestuur, gevorderd bij of krachtens een andere dan deze wet, voor het gebied van een of meer gemeenten of waterschappen overdragen aan de besturen van die gemeenten of waterschappen voor zover die bevoegdheden zich naar hun aard en schaal daartoe lenen en die besturen daarmee instemmen. Bij besluit van 11 juni 1996, kenmerk MAB 96/281, hebben gedeputeerde staten van Overijssel met toepassing van artikel 107 van de Provinciewet - voorzover hier van belang - de bevoegdheid tot vaststelling van hogere grenswaarden ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet geluidhinder overgedragen aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in Overijssel. Verweerders hebben met deze overdracht ingestemd. 2.2.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet geluidhinder blijkt dat er een grote samenhang bestaat tussen het planologisch beleid en het geluidhinderbeleid. De procedures op grond van de Wet geluidhinder en de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn op elkaar afgestemd. Gedeputeerde §taten spelen in bestemmingsplanprocedures, nu zij door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplannen moeten goedkeuren, een controlerende rol. De wetgever heeft de bevoegdheid tot het vaststellen van hogere grenswaarden dan ook weloverwogen aan gedeputeerde staten toebedeeld. Bedoelde samenhang komt naar het oordeel van de Afdeling in gevaar wanneer een onderdeel van de uitvoering van de Wet geluidhinder aan hun besluitvorming wordt onttrokken. Verweerders hebben er weliswaar op gewezen dat in het kader van deze delegatie de verplichting bestaat tot het plegen van vooroverleg met gedeputeerde staten en dat delegatie slechts mogelijk is wanneer het om grote projecten gaat, doch deze voorwaarden zijn niet opgenomen in het besluit van 11 juni 1996. Bovendien kunnen gedeputeerde staten strikt genomen, ook al zou vooroverleg plaatsvinden, geen invloed uitoefenen op het grenswaardenbesluit en evenmin andere grenswaarden vaststellen wanneer zij dit nodig achten. Verder bestaat voor hen niet de mogelijkheid hogere grenswaarden op grond van artikel 48 van de Wet geluidhinder te heroverwegen bij wijziging van de zone of bij herziening van het bestemmingsplan. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de bevoegdheid tot het vaststellen van hogere grenswaarden op grond van artikel 47 van de Wet geluidhinder, zich naar haar aard en schaal niet voor overdracht op de voet van artikel 107 van de Provinciewet leent. Hieruit volgt dat verweerders het besluit van 29 januari 1998 tot vaststelling van hogere grenswaarden onbevoegdelijk hebben genomen. Aangezien zij dit bij het thans bestreden besluit hebben miskend, is laatstgenoemd besluit genomen in strijd met artikel 47 van de Wet geluidhinder. 2.3. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding het besluit van verweerders van 29 januari 1998 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. 2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 2.5. Hoewel de Afdeling gelet op het vorenstaande aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil niet toekomt, wijst zij er ten overvloede op dat het belang van appellanten slechts geacht kan worden rechtstreeks te zijn betrokken bij een besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden dan de voorkeurswaarde van 50 dB(A), voorzover dit besluit betrekking heeft op het vaststellen van hogere grenswaarden voor de door hen bewoonde woningen. Gelet op de gevolgen van een dergelijk besluit kunnen immers slechts als belanghebbenden bij dat besluit worden aangemerkt degenen die uit hoofde van een bijzondere rechtens te erkennen relatie tot de betrokken woningen bezwaren hebben tegen de hogere grenswaarden. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Losser van 16 juni 1998; III. herroept het besluit van burgemeester en wethouders van Losser van 29 januari 1998; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 16 juni 1998; V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Losser in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 290,30; dit bedrag dient door de gemeente Losser te worden betaald aan appellanten; VI. gellast dat de gemeente Losser aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (f 210,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.J.R. Bakker, Voorzitter, en mr. R. Cleton en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Bakker w.g. Groenendijk Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2000 131-164. Verzonden: 27 juni 2000 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,