Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7005

Datum uitspraak2000-02-28
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers99/9092 MAWKLA, 99/9140 MAWKLA, 99/9284 MAWKLA, 99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage Sector Bestuursrecht Tweede kamer, enkelvoudig UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Reg.nr.: 99/9092 MAWKLA, 99/9140 MAWKLA, 99/9284 MAWKLA, 99/9286 MAWKLA en 99/9287 MAWKLA Inzake A, wonende te B, C, wonende te D, E, wonende te F, G, wonende te H, I, wonende te J, eisers, tegen de Staatssecretaris van Defensie, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluiten. De besluiten van verweerder van 31 augustus 1999, kenmerk JURA/99/32012, JURA/99/32036, JURA/99/32034, JURA/99/31991 en JURA/99/32031. 2. Zitting. Datum: 9 februari 2000. Eisers A en C zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. P.M. Groenhart. Eisers E en G zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. R.H.A. Wessel. Eiser I is verschenen bij zijn gemachtigde, mr. R.H.A. Wessel. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, mr. F.H.A. Bots. 3. Feiten. Eisers, allen wachtmeester der eerste klasse bij de Koninklijke marechaussee (Kmar) en werkzaam als hondengeleider met standplaats X (Y), zijn belast met de opsporing van explosieven met behulp van een aan hen toevertrouwde explosievenspeurhond. Eisers verrichten hun werkzaamheden zowel op Y in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart als in het kader van piketdienst elders in het land, in opdracht van Kmar-leiding of politie. Zij maken voor hun dienstverplaatsingen, waaronder het woon-werkverkeer, gebruik van een dienstauto (stationcar), die is ingericht voor het vervoer van explosieven en van de speurhond. Bij brief van 22 oktober 1998 (uitgereikt op 3 november 1998) heeft verweerder aan eisers medegedeeld dat zij, in verband met het gebruik van dienstvervoer voor het woon-werkverkeer, op grond van artikel 24, tweede lid, van het Verplaatsingskostenbesluit militairen (verder: VKBM) maandelijks een door het bevoegde gezag te bepalen bijdrage verschuldigd zijn. Deze bijdrage is met ingang van 1 oktober 1998 vastgesteld op ¦ 92,25 per kalendermaand en is onderhevig aan reguliere aanpassingen. Tegen dat besluit heeft C bij brief van 1 december 1998 en hebben de overige eisers bij faxbericht van 10 december 1998 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij brief van 21 maart 1999 hebben alle eisers de gronden van hun bezwaarschrift aangevuld. Op 15 april 1999 zijn eisers en hun gemachtigde in het kader van de bezwaarprocedure gehoord. Bij de thans bestreden besluiten van 31 augustus 1999 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd. Tegen die besluiten hebben eisers bij beroepschrift van 8 oktober 1999 bij de rechtbank beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden alsmede een verweerschrift, gedateerd 9 december 1999. De rechtbank heeft besloten tot gevoegde behandeling van de beroepen van eisers ter zitting. De rechtbank heeft ter zitting op uitnodiging van eisers tijdens een korte descente één van de aan eisers ter beschikking gestelde dienstauto's in ogenschouw genomen en zich de speciale voorzieningen voor het vervoer van explosieven en van de speurhond laten tonen. 4. Bewijsmiddelen. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting. 5. Motivering. Beoordeeld moet worden of verweerder op goede gronden de bezwaren van eisers ongegrond heeft verklaard onder handhaving van de primaire besluiten. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Eisers stellen zich, kort samengevat, op het standpunt dat zij reeds thuis daadwerkelijk dienst verrichten, aangezien zij aldaar de aan hen toevertrouwde speurhond verzorgen, waarvoor in hun dienstrooster 1 uur per dag is ingeroosterd. In verband daarmee kunnen de reizen naar Y of andere bestemmingen waar werkzaamheden moeten worden verricht niet worden beschouwd als woon-werkverkeer. Tijdens piketdiensten vertrekken eisers zo nodig direct van huis naar de plaats waar hun aanwezigheid gewenst is. Voorts wijzen eisers, voor het geval dit anders mocht zijn, op het feit dat zij geen vrije keuze hebben ten aanzien van hun vervoermiddel in het woon-werkverkeer: in verband met de geldende wettelijke voorschriften voor het vervoer van explosieven en van dieren zijn zij verplicht gebruik te maken van de daarvoor speciaal ingerichte stationcar, die van dienstwege ter beschikking is gesteld. Bij spoedeisende inzet wordt gebruik gemaakt van sirene en zwaailicht, die op een particuliere personenauto niet zijn toegestaan. Verder menen eisers dat verweerder in hun geval ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 24, tweede lid, VKBM danwel ten onrechte geen toepassing heeft willen geven aan de hardheidsclausule van artikel 28 VKBM. Verweerder heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat eisers geen kosten hadden voor het reizen tussen hun woonplaats en de plaats van tewerkstelling - zij maken immers gebruik van dienstvervoer - zodat in redelijkheid ingevolge artikel 24, tweede lid, VKBM aan eisers een eigen bijdrage kon worden opgelegd. Verweerder ziet geen aanleiding om, met toepassing van artikel 28 VKBM, van de overige bepalingen van die regeling af te wijken. De rechtbank overweegt thans als volgt. Eisers zijn allen ingedeeld bij 5411 Brigade Beveiliging Burger Luchtvaart van het District Luchtvaart van de Kmar en hebben als standplaats X (Y). De reis tussen hun huisadres en Y moet worden aangemerkt als woon-werkverkeer. Het gegeven dat eisers hebben verklaard slechts ongeveer 45% van hun werkzaamheden op Y te verrichten, zodat zij niet dagelijks naar Y reizen, doet niet ter zake. Ook het werken in deeltijd ontneemt immers aan de reis tussen woning en plaats van tewerkstelling niet het karakter van woon-werkverkeer. Verder kan de rechtbank eisers niet volgen in hun betoog dat de omstandigheid dat zij thuis beschikken over een kennel voor de speurhond en volgens rooster deze hond ook thuis verzorgen aan de reizen naar Y het karakter van woon-werkverkeer ontneemt. Deze omstandigheid doet niet af aan het feit dat de standplaats (plaats van tewerkstelling) X (Y) is, zodat de reis tussen hun woning en Y woon-werkverkeer is. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, VKBM hebben eisers in beginsel aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen voor de tussen de woning en de plaats van tewerkstelling af te leggen afstand, aangezien voor ieder van hen de te reizen afstand naar Y meer dan 10 kilometer bedraagt, zij een eigen huishouding voeren en naar het oordeel van het bevoegde gezag dagelijks reizen mogelijk is. Ingevolge artikel 24, eerste lid, VKBM kan het bevoegde gezag bepalen dat de militair die de mogelijkheid heeft om te reizen met van dienstwege ingezet vervoer, in afwijking van (onder meer) artikel 19, geen aanspraak heeft op de in dat artikel bedoelde tegemoetkoming. Ingevolge artikel 24, tweede lid, VKBM is de militair die op grond van het eerste lid geen aanspraak heeft op een tegemoetkoming een door het bevoegde gezag te bepalen bijdrage verschuldigd, indien gebruik wordt gemaakt van het van rijkswege ingezette vervoer. Ingevolge artikel 28 VKBM kan het bevoegde gezag voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens dit besluit gestelde regelen beslissen in individuele gevallen, waarin deze regelen naar zijn oordeel niet of niet naar redelijkheid voorzien. De rechtbank stelt voorop dat de aangehaalde bepalingen alleen betrekking hebben op het woon-werkverkeer. Tussen partijen is thans niet langer in geschil dat eisers verplicht zijn voor hun woon-werkverkeer gebruik te maken van de hun ter beschikking gestelde dienstauto, die voor rekening van verweerder van brandstof wordt voorzien. Dat betekent dat eisers voor hun woon-werkverkeer geen kosten maken die te hunnen laste blijven. In verband daarmee komt hun geen aanspraak toe op een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 19, eerste lid, VKBM. Zulks betekent tevens dat het bepaalde in artikel 24, eerste lid, VKBM niet ziet op het woon-werkverkeer van eisers, zodat die bepaling hier toepassing mist. Immers, eisers hebben geen aanspraak op een tegemoetkoming, omdat zij geen kosten maken voor hun woon-werkverkeer en niet omdat verweerder hun die aanspraak ingevolge artikel 24, eerste lid, heeft ontzegd. Nu de toepasselijkheid van artikel 24, tweede lid, VKBM zich beperkt tot de militair aan wie door verweerder ingevolge het eerste lid van artikel 24 de aanspraak op een tegemoetkoming is ontzegd, is ook dat tweede lid in de situatie van eisers niet van toepassing. Verweerder heeft derhalve ten onrechte, onder toepassing van artikel 24, tweede lid, VKBM, aan eisers een bijdrage opgelegd en deze beslissing in bezwaar gehandhaafd. De bestreden besluiten kunnen mitsdien wegens strijd met de wet geen stand houden. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten. Daartoe wordt als volgt overwogen. Blijkens de nota van toelichting bij het Koninklijk besluit van 8 juli 1991 (Stb. 412), waarbij het Verplaatsingskostenbesluit militairen is tot stand gebracht, zijn bij de opzet van dat besluit een aantal zeer uiteenlopende ontwikkelingen en opvattingen van invloed geweest. Als zodanig worden onder meer genoemd: het door het (toenmalige) kabinet voorgestane milieubeleid en de aanpassing van de fiscale wetgeving per 1 januari 1990 (de zogeheten belastingherziening-Oort). De fiscaal onbelaste tegemoetkoming is uitgangspunt geweest (nota van toelichting, blz. 12-13). Mede in het licht van de artikelsgewijze toelichting op artikel 24 VKBM kan vervolgens worden vastgesteld dat het eerste lid van dat artikel een "groene" bepaling is (gedacht is vooral aan groepsvervoer vanwege de werkgever, dat vanuit milieu-overwegingen ter beschikking wordt gesteld), terwijl het tweede lid van dat artikel een "Oort-bepaling" is (rekening is gehouden met het gegeven dat sinds 1 januari 1990 door de werkgever geen belastingvrije tegemoetkoming aan de werknemer kan worden verstrekt over de eerste 10 kilometer van het woon-werkverkeer). Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de bijdrage die verweerder eisers in rekening heeft gebracht van f 92,25 per maand in de buurt ligt van de prijs van een 2-ster maandabonnement openbaar vervoer (f 97,25; prijs per 1 januari 1998). In het zonesysteem voor de tariefstelling van het openbaar vervoer in Nederland wordt uitgegaan van zones met een doorsnede van circa 4,5 kilometer. Een reis van 10 kilometer omvat derhalve ongeveer twee zones. De hoogte van de door verweerder vastgestelde bijdrage is derhalve, in het licht van de belastingherziening-Oort, niet onredelijk. Aan eisers is door verweerder een dienstauto ter beschikking gesteld, die eisers zowel voor hun woon-werkverkeer als voor hun overige dienstverplaatsingen moeten gebruiken. Gebruik voor privé-doeleinden is niet toegestaan. Bezien vanuit de fiscale invalshoek stelt verweerder aan eisers dienstvervoer om niet ter beschikking. Deze verstrekking in natura omvat - uiteraard - mede de eerste 10 kilometer van het woon-werkverkeer. Over deze afstand is evenwel geen belastingvrije tegemoetkoming of belastingvrije verstrekking in natura mogelijk. Op grond van de hierop van toepassing zijnde fiscale wet- en regel- geving heeft verweerder, uitgaande van de zich hier aandienende situatie, derhalve de keuze eisers een eigen bijdrage op te leggen als vergoeding voor dienstvervoer over de eerste 10 kilometer danwel dat dienstvervoer, voor zover het de eerste 10 kilometer betreft, aan te merken als een verstrekking in natura, waarover belasting moet worden betaald. Aangezien bij de totstandkoming van het VKBM mede is uitgegaan van de Oort-wetgeving met een onbelaste tegemoetkoming als uitgangspunt, acht de rechtbank het volstrekt redelijk en begrijpelijk dat verweerder ten aanzien van eisers voor de eerste variant heeft gekozen. Artikel 24 VKBM mist evenwel toepassing ten aanzien van het woon-werkverkeer van eisers, omdat zij aan het VKBM geen aanspraak op tegemoetkoming kunnen ontlenen. Verweerder zal het opleggen van een eigen bijdrage als hier aan de orde echter kunnen baseren op de ten deze relevante bepalingen van de belastingmaatregelen-Oort die verweerder als werkgever van eisers ten dienste staan in verbinding met artikel 28 VKBM. Deze benadering past geheel in de geest van het VKBM zoals deze uit de nota van toelichting blijkt. De rechtbank ziet hierin aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb, de rechtsgevolgen van de nietig verklaarde besluiten in stand te laten. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder, met toepassing van artikel 8:75 Awb, te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763 en 1997, 796) voor ieder van eisers vastgesteld op f 1.420,=. Daarbij is 1 punt toegekend voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f 710,=; gewicht van de zaak: gemiddeld. Aangezien de beide gemachtigden ieder minder dan vier zaken hebben behandeld, is daarbij de samenhangende-zakenfactor op 1 bepaald. Nu de beroepen gegrond zullen worden verklaard, zal verweerder aan ieder van eisers het door hem betaalde griffierecht van f 225,= dienen te vergoeden. 6. Beslissing. De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: Verklaart de beroepen gegrond. Vernietigt de bestreden besluiten. Bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Veroordeelt verweerder in de kosten ad f 1.420,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (ministerie van Defensie) als rechtspersoon die deze kosten aan ieder van eisers dient te vergoeden. Gelast dat de Staat der Nederlanden (ministerie van Defensie) als rechtspersoon aan ieder van eisers het door deze betaalde griffierecht, zijnde f 225,=, vergoedt. 7. Rechtsmiddel. Onverminderd het bepaalde in artikel 6:13 juncto artikel 6:24 Awb kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Aldus gegeven door mr. J.W. Sentrop en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2000, in tegenwoordigheid van M. van Vlodrop als griffier. Voor eensluidend afschrift, de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, Verzonden: Coll. :