Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7011

Datum uitspraak2000-09-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers35661
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 35661 6 september 2000 gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 september 1999 betreffende na te melden beschikking op de voet van artikel 20i, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. 1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof Bij beschikking van 2 oktober 1997 heeft de Inspecteur de verkrijgingsprijs van aandelen welke tot een aanmerkelijk belang behoren vastgesteld op f 7.416.917,--. Deze beschikking is op het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een verweerschrift ingediend. 3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende hield op 1 januari 1997 3.106 van de in totaal 10.020 aandelen in D B.V. Op 11 juli 1997 heeft belanghebbende 1.904 aandelen verkocht en geleverd voor een prijs van f 4.655.489,--. 3.2. Voor het Hof was de waarde in het economische verkeer van de door belanghebbende gehouden aandelen D B.V. per 1 januari 1997 in geschil. 3.3. Het oordeel van het Hof dat de in de bestreden beschikking vastgestelde waarde van f 7.416.917,-- niet te laag is vastgesteld, geeft geen blijk van een onjuiste opvatting van het begrip waarde in het economische verkeer en kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. De middelen falen derhalve. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is op 6 september 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.