Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7025

Datum uitspraak2000-08-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/8254
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr : AWB 00/8254 VRWET Inzake : A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat te Rotterdam, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. E.C. Klont, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1974 en de Portugese nationaliteit te hebben. Op 20 juli 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). Op 24 juli 2000 heeft verweerder de vreemdeling vervolgens met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, Vw in bewaring gesteld. 2. Op 23 juli 2000 heeft de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld en daarbij tevens verzocht om toekenning van een schadevergoeding. 3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2000. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig dr. M.K. Gautam, tolk in de Hindi taal. II. OVERWEGINGEN 1. Ter beoordeling staat of de toepassing of tenuitvoerlegging van de onderhavige maatregel tot vrijheidsontneming in strijd is met de Vreemdelingenwet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 2. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat hij ten onrechte in bewaring is gesteld. De vreemdeling stelt te beschikken over een geldig nationaal Portugees paspoort, over een vast adres in Schiedam en over voldoende middelen van bestaan om in zijn levensonderhoud te voorzien. Vervolgens heeft de raadsman aangevoerd dat, ingevolge het bepaalde in Vreemdelingencirculaire het verhoor van de vreemdeling moet worden afgenomen door degene die het bevel tot bewaring geeft en zijns inziens is onvoldoende duidelijk of dit in casu ook gebeurd is. Ook acht de gemachtigde de uitreiking op 24 juli 2000 van het bevel tot bewaring in de Engelse taal strijdig met artikel 83 van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Immers, nu de vreemdeling slechts zeer gebrekkig Engels spreekt, kan niet worden gesteld dat dit "een voor hem begrijpelijke taal" is. Ten slotte heeft de gemachtigde gesteld dat het bevel tot bewaring onrechtmatig moet worden geacht daar dit, na de categoriewijziging van 24 juli 2000, dezelfde personalia bevat als het eerste bevel tot bewaring en niet de namen waarvan de vreemdeling op 24 juli 2000 heeft gemeld dat het de echte zijn. Dat betekent dat de personalia in het tweede bevel tot bewaring niet kloppen. 3. Namens verweerder is aangevoerd dat de vreemdeling in bewaring is gesteld nadat hij was aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Uit de stukken valt op te maken dat zowel het proces- verbaal van verhoor als het bevel tot bewaring d.d. 20 juli 2000 zijn ondertekend door inspecteur J.P.J. Bos en evenzo zowel het proces- verbaal van verhoor als het bevel tot bewaring na de categoriewijziging d.d. 24 juli 2000 zijn ondertekend door inspecteur J.C. Poppe. Wat betreft het gestelde omtrent de uitreiking van een bevel tot bewaring in de Engelse taal heeft verweerder opgemerkt dat de vreemdeling is gehoord in de Hindi taal en dat hij zelf tijdens het gehoor heeft verklaard geen gebruik te willen maken van zijn bevoegdheid zich door een advocaat te doen bijstaan. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat er geen wettelijke verplichting is tot wijziging van het bevel tot bewaring indien blijkt dat de vreemdeling een valse naam heeft opgegeven. Als er geen enkel aanknopingspunt is voor de identiteit van een vreemdeling, wordt uitgegaan van de gegevens die deze zelf verstrekt, ook al zijn dit aliassen. Ten slotte heeft verweerder opgemerkt het niet duidelijk te vinden dat de vreemdeling asiel aanvraagt terwijl hij stelt uit Portugal afkomstig te zijn. Het Portugese paspoort is echter vals. Een nader gehoor van de vreemdeling zal plaatsvinden op 3 augustus 2000. De vreemdeling zal daarbij een toelichting kunnen geven op zijn asielaanvraag. 4. Naar het oordeel van de rechtbank vloeide uit de feiten en omstandigheden als weergegeven in het proces-verbaal van aanhouding een redelijk vermoeden voort dat de vreemdeling zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit door een sofinummer aan te vragen met behulp van een vals Portugees paspoort. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat, met name gezien het rapport van technisch onderzoek van 24 juli 2000, sprake is van een vals paspoort. Gelet op het bepaalde in artikel 52 jo. artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond derhalve de bevoegdheid hem aan te houden. Aangezien hierna is gebleken van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf als bedoeld in artikel 19, eerste lid, Vw, is de vreemdeling na de beƫindiging van het strafrechtelijk onderzoek terecht staandegehouden ingevolge die bepaling. 5. De rechtbank is van oordeel dat de inbewaringstelling van de vreemdeling, die een aanvraag om toelating heeft ingediend, op een juiste grondslag berust. Uit de stukken is immers gebleken dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige titel tot verblijf, niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs, zich aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. Gebleken is voorts dat verweerder tijdig nadat de vreemdeling een aanvraag om toelating had ingediend de grondslag van het bevel tot bewaring dienovereenkomstig heeft aangepast. De rechtbank stelt daarbij nog vast dat de termijn van vier weken als genoemd in artikel 26, derde lid, Vw nog niet is verlopen. Verweerder dient binnen die termijn op de door de vreemdeling ingediende aanvraag te beslissen. Vooralsnog is niet gebleken dat de aanvraag om toelating als kansrijk moet worden beschouwd. Gezien de ondertekende processen-verbaal van verhoor en de bevelen, heeft de rechtbank om aan te nemen dat het verhoor en het bevel niet overeenkomstig het bepaalde in Vc A7/3.4.2, door dezelfde persoon is gedaan. De grief dat de personalia in het tweede bevel tot bewaring niet kloppen, treft geen doel, nu er geen wettelijke verplichting bestaat dit bevel aan te passen indien de vreemdeling zich bedient van een of meer aliassen. Nu de vreemdeling blijkens de processen-verbaal van verhoor is gehoord in het Hindi, daarbij is gewezen op de bevoegheid zich bij te laten staan door een advocaat en in aanmerking genomen dat de vreemdeling bij het verhoor op 24 juli 2000 heeft verklaard te hebben begrepen dat hij in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag in bewaring zou blijven, ziet de rechtbank geen grond voor de conclusie dat is gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikelen 82 en 83 van het Vreemdelingenbesluit (Vb). De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat. De vreemdeling zal op 3 augustus 2000 nader worden gehoord, waarbij hij zijn asielaanvraag zal kunnen toelichten. 7. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. 8. Het beroep is derhalve ongegrond. De bewaring wordt niet opgeheven. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage: RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep ongegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open voorzover het betreft het beroep tegen het bevel tot in bewaringstelling. Voorzover het betreft de beslissing op het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Aldus gedaan door mr. M. van Paridon en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2000, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier. afschrift verzonden op: