
Jurisprudentie
AA7029
Datum uitspraak2000-06-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/3029
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/3029
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/3029 VRWET A V3
inzake : A, van (gestelde) Surinaamse nationaliteit,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 12 mei 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring gesteld. De last tot uitzetting is tevens op 12 mei 2000 verstrekt.
Bij beroepschrift van 12 mei 2000 heeft mr. E.R. Hagenaars, advocaat te Amsterdam, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van
schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 23 mei 2000. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E.R. Hagenaars, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. P.C. Mostert,
werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Eiser is reeds op 9 oktober 1999 in bewaring gesteld. Op 14 maart 2000 werd de bewaring opgeheven in verband met de executie van een onherroepelijk strafvonnis van 18
december 1999. Nu eiser wederom in bewaring is gesteld, dient deze bewaring als onrechtmatig aangemerkt te worden omdat de bewaringsgronden thans identiek zijn aan de gronden van de eerdere opgeheven bewaring. Eiser beroept zich op
het gelijkheidsbeginsel en verwijst daartoe naar een uitspraak van deze rechtbank, zittinghoudende te Haarlem van 3 december 1999 (AWB 99/9459 VR WET).
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Aan alle materiële en formele vereisten voor inbewaringstelling is voldaan. De tenuitvoerlegging van een vonnis staat een hernieuwde inbewaringstelling niet in de weg.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de uitspraak waar eiser zich op beroept geen gedragslijn van verweerder is en ook overigens duidelijke verschillen tussen beide zaken bestaan.
De rechtbank overweegt het volgende.
Aan de orde is uitsluitend de vraag of de huidige inbewaringstelling formeel en materieel rechtmatig is. De rechtbank stelt vast de eiser niet beschikt over een geldige titel tot verblijf, dat zijn identiteit en nationaliteit niet
vaststaan, dat hij niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats hier te lande noch over voldoende middelen van bestaan en dat zijn uitzetting is gelast. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verweerders
standpunt dat aannemelijk is dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken, niet ongegrond is. Niet gebleken is dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt of dat een reëel perspectief op uitzetting
ontbreekt.
De rechtbank concludeert dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten.
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank het volgende.
Dit beroep wordt aldus begrepen dat de rechtbank gehouden zou zijn de beslissing in de overgelegde uitspraak te volgen. Deze stelling kan niet worden aanvaard. Het dient de rechtbank vrij te staan iedere zaak op haar eigen merites
te bezien en tot een zelfstandig oordeel te komen. In de
voorliggende zaak is de rechtbank van oordeel dat het opheffen van de bewaring met het oog op het executeren van een strafvonnis niet impliceert dat betrokkene niet - langer - als uitzetbaar moet worden aangemerkt zodat deze
opheffing aan een hernieuwde inbewaringstelling niet in de weg staat. Op grond van het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 34j Vw of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2000, in tegenwoordigheid van R.A. Kok, griffier.
Afschrift verzonden op:
Conc.: RK
Coll: YL
Bp:-
D:B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.