Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7062

Datum uitspraak2000-04-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 99/1069 BESLU V13
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT ENKELVOUDIGE KAMER Reg.nr.: AWB 99/1069 BESLU V13 U I T S P R A A K inzake het geschil tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en burgemeester en wethouders van Delfzijl, verweerders. 1. PROCESVERLOOP Verweerders hebben bij besluit van 22 oktober 1999, nr. 99005334/GW, het bezwaarschrift van eiser gericht tegen de verlening van een kapvergunning voor een kastanjeboom ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bij beroepschrift van 1 november 1999 op nader in het beroepschrift aangegeven gronden beroep ingesteld. Verweerders hebben de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft gerepliceerd en verweerders hebben gedupliceerd. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, door de griffier aan partijen toegezonden. Het geschil is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 4 april 2000. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door A. Imminga en L.J. Uilenberg. 2. RECHTSOVERWEGINGEN De feiten. Bij schrijven van 25 mei 1999 heeft [aanvrager]] verweerders verzocht een kastanjeboom in de nabijheid van zijn tuin aan de [adres] te [plaats] te verwijderen omdat deze boom zonlicht achter zijn woning wegneemt en omdat de grond in zijn tuin door aanwezigheid van deze boom te nat blijft. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de afdeling wijkbeheer van verweerders een onderzoek ter plaatse ingesteld. Daarbij is gebruik gemaakt van een zogenoemd boombeoordelingsformulier waarop de waarderingsgegevens en de waarderingskenmerken zijn aangegeven. Op grond van dit onderzoek hebben verweerders aan het gemeentebestuur, als zakelijk gerechtigde, bij besluit van 5 juli 1999 vergunning verleend voor het kappen van de boom. Hiertegen heeft eiser op 20 juli 1999 een bezwaarschrift ingediend. Bij het thans bestreden besluit hebben verweerders dit bezwaarschrift ongegrond verklaard. In beroep heeft eiser hiertegen ingebracht dat de kapvergunning vanwege de natuur-, milieu- en esthetische waarde die de boom vertegenwoordigt, niet had behoren te worden verleend. Volgens eiser past het verlenen van de vergunning niet in het door verweerders gevoerde "groene" beleid. Beoordeling van het geschil. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening van de gemeente Delfzijl is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een houtopstand te vellen of te doen vellen. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Bomenverordening kunnen burgemeester en wethouders de vergunning weigeren of onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer: - natuur- en milieuwaarden; - landschappelijke waarden; - cultuurhistorische waarden; - waarden van stads- en dorpsschoon; - waarden voor recreatie- en leefbaarheid. De rechtbank stelt voorop dat verweerders bij het nemen van besluiten tot het verlenen of weigeren van kapvergunningen een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. De rechtbank dient deze besluiten dan ook terughoudend te toetsen. In het hiervoor bedoelde boombeoordelingsformulier is aangegeven dat de in geding zijnde boom geen ecologische noch cultuurhistorische, noch recreatieve of leefbaarheidswaarde vertegenwoordigt. De boom heeft volgens het formulier alleen esthetische waarde. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerders de waarde van de boom als vastgesteld op het boombeoordelingsformulier niet juist hebben ingeschat. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is verder voldoende komen vast te staan dat de kastanjeboom zich op ongeveer 1 meter afstand van de erfscheiding met de tuin van [aanvrager] bevindt en half over deze tuin heen hangt, waardoor hij, mede gelet op het feit dat het een smalle tuin betreft, veel zonlicht wegneemt. Onder de hiervoor vermelde omstandigheden hebben verweerders het belang bij het kappen van de boom kunnen laten prevaleren boven het belang bij handhaving van de boom. Niet is gebleken dat verlening van de kapvergunning niet past binnen het door verweerders gevoerde beleid waarin tot uiting komt dat de gemeente veel waarde hecht aan bomen. Op grond van het hiervoor overwogene oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. 3. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank te Groningen, sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer, RECHT DOENDE, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr G. Laman, rechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 4 april 2000, in tegenwoordigheid van H. Siebers als griffier. De griffier, wnd. De rechter De rechtbank wijst er op, dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag. Afschrift verzonden op: 1 mei 2000 typ:gjb