Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7104

Datum uitspraak2000-09-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR00/046HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Rek.nr. R00/046 HR Parket, 1 mei 2000 Mr ten Kate Conclusie inzake [verzoeker] verzoeker Edelhoogachtbaar College, 1. Verzoeker tot cassatie heeft bij een op 9 april 2000 ingekomen fax, gevolgd door de originele brief op 11 april 2000, cassatie verzocht van de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 6 april 2000. Deze beschikking bekrachtigt een beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 23 november 1999. Daarbij heeft de rechtbank een verzoek als bedoeld in art. 23 lid 1 van de Wet politieregisters gedeeltelijk toegewezen. Verzoeker is door de griffier van de Hoge Raad bij brief van 10 april 2000 gewezen op de noodzaak advocaat te stellen, maar hij heeft bij brief van 11 april 2000 te kennen gegeven dat hij zijn verzoek handhaaft. 2. Nu het verzoekschrift tot cassatie is ingediend door verzoeker zelf en niet - zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv - is getekend door een advocaat bij de Hoge Raad, is verzoeker niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep. Hieraan doet niet af dat ingevolge art. 34 lid 6 van de Wet persoonsregistratie, dat in art. 23 lid 2 van de Wet politieregisters van overeenkomstige toepassing is verklaard, in verzoekschriftprocedures als bedoeld in art. 34 het verzoekschrift niet door een procureur behoeft te worden ingediend en getekend, nu deze bepaling slechts betrekking heeft op de procesvertegenwoordiging in de procedure voor de feitelijk instanties: HR 11 december 1998, R98/123, NJ 1999, 448 en HR 18 juni 1999, R99/054, NJ 1999, 629. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

15 september 2000 Eerste Kamer Rek.nr. R00/046HR Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: [Verzoeker], wonende te [woonplaats], VERZOEKER tot cassatie, t e g e n DE BURGEMEESTER VAN AMSTERDAM, in zijn hoedanigheid van Korpsbeheerder van het Regionaal Politiekorps Amsterdam-Amstelland, wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties Met een op 17 februari 1999 ter griffie van de Rechtbank te Amsterdam ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot die Rechtbank en op grond van artikel 23 van de Wet politieregisters verzocht verweerder in cassatie - verder te noemen: de korpsbeheerder - te gelasten de in het verzoekschrift vermelde mutaties integraal te verwijderen en, indien dat verzoek zal worden afgewezen, te gelasten dat een aantal door [verzoeker] genoemde passages in die mutaties zullen worden aangepast op de door hem voorgestane wijze. De korpsbeheerder heeft het verzoek bestreden. De Rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 1 juni 1999 [verzoeker] in de gelegenheid gesteld zijn verzoek aan te vullen en bij eindbeschikking van 23 november 1999 de korpsbeheerder gelast een aantal politie-mutaties aan te vullen dan wel te wijzigen zoals in het dictum van deze beschikking is aangegeven. Tegen laatstvermelde beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij beschikking van 6 april 2000 heeft het Hof de beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 23 november 1999 bekrachtigd. De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de beschikking van het Hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn beroep. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep Het beroep in cassatie is vervat in een verzoekschrift dat niet is ondertekend en ingediend door een advocaat bij de Hoge Raad. Ingevolge het in deze zaak toepasselijke art. 426a Rv. moet verzoeker reeds daarom in zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en J.B. Fleers, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 15 september 2000.