Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7209

Datum uitspraak2000-06-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/03326
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem eerste meervoudige belastingkamer nummer 98/03326 Uitspraak op het beroep van X te Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst/Ondernemingen P, op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1995. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof 1.1. Aan belanghebbende, die aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar deed van een belastbaar inkomen van ƒ 9.955 is, naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek, over dat jaar een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 57.970. 1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt en is op het bezwaar gehoord. Het verslag daarvan behoort tot de gedingstukken. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 april 2000 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, zijn gemachtigde A te Q, tot bijstand vergezeld van de echtgenote van belanghebbende, en hun dochter, alsmede de Inspecteur. 1.5. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. 1.6. Op 25 mei 2000 is door het Hof een brief ontvangen van B te R. De Wet administratieve rechtspraak belastingzaken voorziet, buiten de in die wet genoemde gevallen, niet in het indienen van nadere stukken. Het Hof zal op de inhoud daarvan dan ook geen acht slaan zoals belanghebbende reeds bij brief van 30 mei 2000 is meegedeeld. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.1. Belanghebbende exploiteert sedert 4 augustus 1994, in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de vof), tezamen met zijn echtgenote te Z een Chinees-Indisch restaurant. Het betreft voornamelijk een afhaalrestaurant. De winst van de vof wordt gelijkelijk tussen belanghebbende en zijn echtgenote verdeeld. 2.2. Bestellingen worden genoteerd in bonboeken. Er zijn afzonderlijke bonboeken voor het restaurant en voor de afhaalmaaltijden. De omzet wordt verantwoord aan de hand van de bonboeken en de aan de hand daarvan opgemaakte telstroken. 2.3. Tijdens een in 1996 ingesteld boekenonderzoek is onder meer het volgende geconstateerd: 2.3.1. In 1994 2.3.1.1. Het beginsaldo in het kasboek bedraagt ƒ 7.790; 2.3.1.2. Op 23 november 1994 wordt een factuur van bedrijf C ad ƒ 462,06 geboekt voor ƒ 362,06; 2.3.1.3. Twee facturen van 23 november 1994 worden geboekt op 12 december 1994; 2.3.1.4. Voor de aankoop van vuurwerk op 27 december 1994 voor ƒ 125 is geen factuur aanwezig. 2.3.2. In 1995 2.3.2.1. Op 21 juni 1995 is een vetafscheider geleverd en betaald. Op de factuur is vermeld: "factuurdatum wordt opgegeven". De datum op de factuur is 4 april 1995; 2.3.2.2. Een factuur van 11 juli 1995 ad ƒ 21,20 met betrekking tot de levering van groente is geboekt op 7 november 1995; 2.3.2.3. Voor de aankoop van vuurwerk op 24 november 1995 voor ƒ 160 is geen factuur aanwezig; 2.3.2.4. Op 24 november 1995 sloot het kasboek met een saldo van ƒ 1.457. Volgens het door de Inspecteur opgemaakte kasboek zou het saldo ƒ 1.385 moeten bedragen; 2.3.2.5. Bij een zogenoemde waarneming ter plaatse op 6 december 1995 was een bedrag in kas aanwezig van ƒ 1.070 terwijl volgens een door de Inspecteur opgemaakte opstelling op dat moment ƒ 5.721 in kas had moeten zijn; 2.3.2.6. Vanaf eind augustus 1995 tot begin september 1996 heeft belanghebbende vlees ingekocht bij, onder andere, D BV. In 1996 is namens de Inspecteur bij D BV een boekenonderzoek ingesteld. Uit gegevens die bij dat onderzoek naar voren zijn gekomen kan worden geconcludeerd dat vleesaankopen van belanghebbende bij in 1995 tot een bedrag van ca. ƒ 4.300 niet als inkoop in de administratie van de vof zijn verwerkt. 2.4. De brutowinst, uitgedrukt in een percentage van de inkoop, bedraagt volgens de boekhouding 198,7 % in 1994 en 186,9 % in 1995. Het bedrijfsresultaat over 1995 bedraagt, exclusief bijzondere baten en lasten, volgens de opgemaakte jaarstukken ƒ 46.207. 2.5. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de resultaten van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek het standpunt ingenomen dat de vof de helft van de inkopen voor het bereiden van maaltijden (inkopen keuken) niet in haar administratie heeft opgenomen. De geboekte inkopen keuken bedragen over het onderhavige jaar ƒ 57.895. De niet geboekte inkopen keuken bedragen naar de mening van de inspecteur eveneens ƒ 57.895, hetgeen bij een brutowinstpercentage van 186,9 resulteert in een winstcorrectie van ƒ 108.206. Hiervan komt belanghebbende toe een bedrag van ƒ 54.103. Het belastbare inkomen is door de Inspecteur als volgt berekend: Volgens aangifte (vóór FOR) ƒ 12.655 Winstcorrectie ƒ 54.103 ƒ 66.758 Fiscale oudedagsreserve ƒ 8.788 Belastbaar inkomen ƒ 57.970 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende aan zijn administratie-verplichtingen heeft voldaan, of de boekhouding van de vof kan dienen als basis voor de berekening van de omzet, en of de Inspecteur het belastbare inkomen van belanghebbende terecht heeft verhoogd. 3.2. Belanghebbende is van mening dat de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. De renseignementen hebben alleen betrekking op niet geboekte vleesinkopen vanaf eind augustus 1995. Vóór die periode zijn geen inkopen verzwegen. Andere inkopen dan vlees zijn evenmin verzwegen. Hij doet zijn standpunt steunen op de gronden die door hem zijn aangevoerd in de van hem afkomstige stukken. Hij heeft daaraan ter zitting nog het volgende toegevoegd. 3.2.1. De zoon en de dochter werken ’s avonds en in het week-end mee. Gelet op de ziekte van hem, belanghebbende, en zijn echtgenote is de door de Inspecteur berekende omzet niet te realiseren. Twee maal heeft een waarneming ter plaatse plaatsgevonden op zondag tijdens de drukste periode van de dag. Daarbij is geen vreemd personeel aangetroffen. 3.2.2. De vleesinkopen die niet zijn geboekt vonden plaats uit concurrentie-overwegingen. Door dat vlees konden grotere porties worden verstrekt. 3.2.3. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben geen rijbewijs. Zij zijn afhankelijk van leveranciers die aan huis bezorgen; 3.2.4. De zaak is overgenomen van een echtpaar dat het restaurant eveneens exploiteerde zonder personeel; 3.2.5. Het brutowinstpercentage bedraagt bij afhaalrestaurants als de onderhavige maximaal 210; gebruikelijk is 165 à 175 %. 3.3. De inspecteur is primair van mening dat niet is voldaan aan de administratieverplichting van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst vanaf 14 juli 1994; hierna: de AWR). Subsidiair meent hij dat de administratie moet worden verworpen als basis voor de omzetberekening. De door hem nader berekende omzet is aannemelijk. Belanghebbende heeft niet de vereiste aangifte gedaan. Op belanghebbende rust, gelet op artikel 29 van de AWR, de last te bewijzen dat, en in hoeverre, de navorderingsaanslag te hoog is vastgesteld. Hij doet zijn standpunt steunen op de gronden die door hem zijn aangevoerd in de van hem afkomstige stukken. Hij heeft daaraan ter zitting nog het volgende toegevoegd. 3.3.1. De door hem berekende omzet is wel haalbaar; 3.3.2. Vóór augustus 1995 was D BV geen vleesleverancier van belanghebbende. Alle leveranciers bieden de mogelijkheid "vanuit de auto te kopen" zonder factuur. Buiten de genoemde vleesinkopen zijn geen onregelmatigheden bij de inkoop geconstateerd. Na het onderzoek in 1996 is bij belanghebbende geen nieuw onderzoek meer ingesteld; 3.3.3. Belanghebbende was voorheen kok in loondienst. Hij kende het klappen van de zweep. Hij zal als starter geen problemen hebben gehad. 3.3.4. Volgens gegevens van de FIOD bedraagt het brutowinstpercentage 200 tot 275 %. Het brutowinstpercentage volgens de boekhouding wordt niet verworpen. Het probleem zit hier in de verhoudingen tussen ingrediënten en omzetten. 3.4. Belanghebbende concludeert in zijn beroepschrift tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van, naar het Hof verstaat, ƒ 13.465. Het nader door belanghebbende ter zitting ingenomen standpunt leidt, naar het Hof verstaat, tot een belastbaar inkomen van ƒ 7.552. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Belanghebbende heeft in deze procedure het standpunt ingenomen dat inderdaad in de periode vanaf eind augustus 1995 een deel van de vleesinkopen niet in de administratie van de vof is opgenomen. In het beroepschrift stelt hij dat dit, gelet op het gerealiseerde brutowinstpercentage, betekent dat hierdoor de brutowinst van de vof ƒ 7.932 hoger is. Belanghebbendes nadere standpunt dat deze inkopen niet hebben geleid tot een hogere omzet, maar uitsluitend tot meer kosten (hogere inkoop), wordt als volstrekt onaannemelijk verworpen. Belanghebbende heeft geen enkele verklaring gegeven waarom hij uitsluitend zijn kosten van inkoop tot een te laag bedrag zou hebben willen boeken. 4.2. De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de niet geboekte vleesinkopen in meergenoemde periode ongeveer 50 % van de totale vleesinkopen uitmaken, en dat in zoverre sprake was van het stelselmatig buiten de boeken houden van een deel van de vleesinkopen. Gelet op dit stelselmatige karakter, de langdurige periode waarover aldus is gewerkt en het gegeven dat deze werkwijze tot resultaat heeft gehad dat zelfs volgens belanghebbende ruim 17 % van het resultaat volgens de jaarstukken niet in die jaarstukken tot uitdrukking is gekomen, is het Hof van oordeel dat belanghebbende over 1995 niet volledig aan zijn verplichting tot het voeren van een administratie, als bedoeld in artikel 52 van de AWR, heeft voldaan. 4.3. Het in 4.1. genoemde bedrag betekent dat belanghebbende, aan wie de helft van dat bedrag kan worden toegerekend, zijn inkomen over het onderhavige jaar opzettelijk voor een zeer aanzienlijk gedeelte niet in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft opgenomen. Dit leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende over het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte als bedoeld in de AWR heeft gedaan. 4.4. Zowel het hiervoor in 4.2. als het in 4.3. gestelde heeft tot gevolg dat op grond van artikel 29 van de AWR het beroep van belanghebbende moet worden afgewezen, tenzij hij doet blijken dat, en in hoeverre, de uitspraak van de inspecteur onjuist is. 4.5. Voormelde omkering van de bewijslast laat onverlet dat de Inspecteur niet een onredelijke of willekeurige schatting van de niet aangegeven winst aan de aanslag ten grondslag mag leggen. 4.6. De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de boekhouding als basis voor de winstberekening moet worden verworpen, kort gezegd, vanwege de gebleken tekortkomingen en onjuistheden, en de uit de administratie blijkende verhoudingen tussen bepaalde ingrediënten van maaltijden onderling, en tussen die ingrediënten en de volgens de administratie gerealiseerde omzet. Gelet op de door hem aangevoerde ervaringscijfers kan de conclusie naar zijn oordeel niet anders zijn dan dat belanghebbende ook andere inkopen dan vlees heeft verzwegen. Nu dat verzwijgen van vleesinkopen in de periode vanaf eind augustus 1995 kennelijk plaatsvond in de verhouding van 50/50, een naar zijn mening veel voorkomend algemeen systeem waarin de helft wit en de helft zwart wordt ingekocht, neemt hij het standpunt in dat het aannemelijk is dat belanghebbende dit systeem op al zijn inkopen heeft toegepast. Dit leidt er naar zijn mening toe dat, nu inkopen tot een bedrag van ƒ 57.895 in de administratie zijn verwerkt, aannemelijk is dat tot hetzelfde bedrag inkopen zijn verzwegen. Gelet op het door belanghebbende gerealiseerde brutowinstpercentage moet de winst van de vof met een bedrag van ƒ 108.206 worden gecorrigeerd, waarvan een gedeelte van ƒ 54.103 aan belanghebbende moet worden toegerekend. 4.7. Voor het onderhavige jaar heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende alle inkopen voor de helft buiten de administratie heeft gelaten. Uit de door de Inspecteur aangevoerde wanverhoudingen vloeit zulks niet ontegenzeggelijk voort, temeer niet nu een deel van die wanverhoudingen ook in het voordeel van belanghebbende kan zijn. Voorts doen de door de Inspecteur gestelde wanverhoudingen zich niet in gelijke mate bij alle produkten voor. Het is dan naar het oordeel van het Hof onjuist om daaruit de conclusie te trekken, zoals de Inspecteur heeft gedaan, dat, zoals bij de vleesinkopen gedurende een deel van het jaar is gebleken, de helft van alle inkopen buiten de administratie is gebleven en, tegen het geldende brutowinstpercentage, tot een, eveneens buiten de administratie gebleven, hogere omzet en winst heeft geleid. Zulks geldt temeer omdat, door de door de Inspecteur aangebrachte correctie op de inkoop en de brutowinst, de door hem nu juist aangevochten wanverhoudingen in stand blijven. Door de Inspecteur zijn geen concrete gegevens naar voren gebracht op grond waarvan aannemelijk is dat het aanbrengen van een juiste verhouding tussen ingrediënten onderling en tussen de ingrediënten en de omzet leidt tot een omzet- en winstcorrectie zoals door hem aangebracht. 4.8. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur wel aannemelijk gemaakt dat, naast de vaststaande verzwegen inkoop van vlees, inkopen buiten de administratie zijn gebleven. Een winstcorrectie van meer dan ƒ 35.000 is naar het oordeel van het Hof, gelet op de vaststaande feiten en al hetgeen de partijen in dit geding overigens naar voren hebben gebracht, niet redelijk. Van dit bedrag moet de helft, ofwel ƒ 17.500, worden toegerekend aan belanghebbende. 4.9. Belanghebbende heeft met hetgeen hij naar voren heeft gebracht niet doen blijken dat, en in hoeverre het in 4.8. genoemde bedrag onjuist is. De correctie op zijn inkomen moet tot dat bedrag beperkt blijven. 5. Conclusie Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het belastbare inkomen van belanghebbende kan als volgt worden berekend: Volgens aangifte (vóór FOR) ƒ 12.655 Winstcorrectie ƒ 17.500 ƒ 30.155 Fiscale oudedagsreserve ƒ 4.713 Belastbaar inkomen ƒ 25.442 6. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat met betrekking tot de onderhavige procedure en de procedure met betrekking tot het jaar 1995, evenals de procedures over die jaren met betrekking tot belanghebbendes echtgenote, sprake is van samenhangende zaken. Het Hof stelt de kosten vast op 2 punten maal ƒ 710 maal wegingsfactor 2 in verband met het belang, maal wegingsfactor 1,5 in verband met het aantal samenhangende zaken, ofwel op ƒ 4.260. Voor de onderhavige zaak bedraagt de proceskostenvergoeding derhalve ƒ 1.065. 7. Beslissing Het Gerechtshof: - verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond; - vernietigt de uitspraak van de Inspecteur; - vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen, vóór toepassing van de fiscale oudedagsreserve, van ƒ 25.442; - gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van ƒ 80, en - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1.065, en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 21 juni 2000 door mr. N.E. Haas, vice-president en voorzitter, mr.drs. F.J.P.M. Haas en mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink, gerechtsauditeur, en N.Th. Wagener als griffier. (N.Th. Wagener) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 juni 2000 Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.