Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7215

Datum uitspraak2000-09-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/084002-99 en 13/084003-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer: 13/084002-99 datum uitspraak: 21 september 2000 op tegenspraak +-------------------+ ¦ VERKORT VONNIS ¦ +-------------------+ van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, achtste meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen: G.B. Diving B.V., gevestigd te [adres]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2000. 1. Telastelegging. Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd. verkort vonnis -2- G.B. Diving B.V., 13/084002-99 2. Voorvragen. Geldigheid van de dagvaarding. De raadsman heeft betoogd dat het onderdeel van de telastelegging luidende: "10) de duikploegleider en/of het overige duikpersoneel niet (voldoende) vertrouwd was/waren met de voor deze duikwerkzaamheden geldende veiligheidsvoorschriften," nietig dient te worden verklaard, wegens het ontbreken van een voldoende feitelijke omschrijving in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Er is in het dossier sprake van een enorme hoeveelheid veiligheidsvoorschriften en de telastelegging specificeert niet op welke van deze voorschriften hier gedoeld wordt, aldus de raadsman. De rechtbank verwerpt dit beroep op partiële nietigheid van de dagvaarding en overweegt daartoe als volgt. Voor verdachte geldt dat zij zich op een professionele manier bezig houdt met duikwerkzaamheden op het Nederlandse continentaal plat en uit dien hoofde geacht wordt op de hoogte te zijn van eigen en vanwege anderen geldende voorschriften. Bovendien dient de telastelegging in het licht van de stukken te worden bezien, waaruit in voldoende mate blijkt op welke voorschriften de telastelegging doelt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. 3. Waardering van het bewijs. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. primair: op 31 oktober 1998 op en nabij de mijnbouwinstallatie Ensco 71, op de geografische positie 52.03.48 NB en 004.02.50 OL, tezamen en in vereniging met een ander, aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig heeft gehandeld, immers heeft zij duikwerkzaamheden, waarbij [slachtoffer] duiker was, verricht danwel doen verrichten terwijl 1) de hijsinstallatie van de duikkooi door een beschadigde geleidekabel niet vrij was van zichtbare gebreken en niet geschikt was voor het gebruik waarvoor die installatie was bestemd en de duikkooi niet kon neerlaten tot op de werkplek van de duiker en 2) de standby-duiker niet volledig geïnformeerd werd over de uitvoering en voortgang van de duikoperatie en 3) de standby-duiker en het duikpersoneel bij de hijsinstallatie de communicatie tussen de duikploegleider en de duiker niet konden volgen en 4) er geen mogelijkheid was om vanuit het duikstation (de container van de duikploegleider) de lanceerpositie van de duikkooi te overzien en 5) de duikploegleider niet heeft verhinderd danwel heeft getracht te verhinderen dat de duiker zijn umbilical heeft gebruikt voor vervoer van gereedschap en materieel, zijnde een gebruik waarvoor deze umbilical niet is bestemd en 7) geen standby-duiker is ingezet toen dat noodzakelijk was, daar de duiker meermalen had aangegeven dat hij gevaar liep en meermalen had verzocht om hulp van de standby-duiker en de luchtvoorziening van de oppervlakte voor de duiker was uitgevallen en 9) geen videocamera om het duikpersoneel te observeren was aangebracht op de duikkooi en 10) de duikploegleider en het overige duikpersoneel niet voldoende vertrouwd waren met de voor deze duikwerkzaamheden geldende veiligheidsvoorschriften, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] door verstikking is overleden. Bewijsoverweging. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde gedragingen en nalatigheden ieder voor zich een laakbare overtreding opleveren waarbij de veiligheid van de duiker gedurende de duikwerkzaamheden in het geding is geweest. Deze bewezenverklaarde gedragingen en nalatigheden in onderling verband en samenhang bezien, leveren naar het oordeel van de rechtbank een zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig handelen van verdachte op, dat de dood van de duiker als gevolg van dat handelen aan verdachte moet worden toegerekend. 4. Het bewijs. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van het feit. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straf. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Voorts heeft de rechtbank met betrekking tot de op te leggen straf overwogen dat de ernst van het feit niet uitgedrukt kan worden in een gevangenisstraf, nu verdachte een rechtspersoon is, en dat in verband daarmee de in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat. De rechtbank zal derhalve toepassing geven aan artikel 23 lid 7 van het Wetboek van Strafrecht en een geldboete uit de naast hogere boetecategorie opleggen. Anderzijds heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte naar aanleiding van interne onderzoeken lering heeft getrokken uit de gemaakte fouten en haar procedures heeft aangepast en trainingen is gaan geven om herhaling van een feit als het onderhavige te voorkomen. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 47, 51 en 307 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing: Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van 1 primair: Medeplegen van aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl het feit wordt begaan door een rechtspersoon. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte G.B. Diving B.V. daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van ¦ 50.000,-- (zegge: vijftigduizend gulden). Dit vonnis is gewezen door mr M.E.A. Wildenburg voorzitter, mrs N. van der Wijngaart en F.P.M. Slits rechters, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2000. de voorzitter is buiten staat te ondertekenen parketnummer: 13/084003-99 datum uitspraak: 21 september 2000 op tegenspraak +-------------------+ ¦ VERKORT VONNIS ¦ +-------------------+ van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, achtste meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen: Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., gevestigd te [adres]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2000. 1. Telastelegging. Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd. verkort vonnis -2- Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., 13/084003-99 2. Voorvragen. Geldigheid van de dagvaarding. De raadsman heeft betoogd dat het onderdeel van de telastelegging luidende: "10) de duikploegleider en/of het overige duikpersoneel niet (voldoende) vertrouwd was/waren met de voor deze duikwerkzaamheden geldende veiligheidsvoorschriften," nietig dient te worden verklaard, wegens het ontbreken van een voldoende feitelijke omschrijving in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Er is in het dossier sprake van een enorme hoeveelheid veiligheidsvoorschriften en de telastelegging specificeert niet op welke van deze voorschriften hier gedoeld wordt, aldus de raadsman. De rechtbank verwerpt dit beroep op partiële nietigheid van de dagvaarding en overweegt daartoe als volgt. Voor verdachte geldt dat zij zich op een professionele manier bezig houdt met duikwerkzaamheden op het Nederlandse continentaal plat en uit dien hoofde geacht wordt op de hoogte te zijn van eigen en vanwege anderen geldende voorschriften. Bovendien dient de telastelegging in het licht van de stukken te worden bezien, waaruit in voldoende mate blijkt op welke voorschriften de telastelegging doelt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. 3. Waardering van het bewijs. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. primair: op 31 oktober 1998 op en nabij de mijnbouwinstallatie Ensco 71, op de geografische positie 52.03.48 NB en 004.02.50 OL, tezamen en in vereniging met een ander, aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig heeft gehandeld, immers heeft zij duikwerkzaamheden, waarbij [slachtoffer] duiker was, verricht danwel doen verrichten terwijl 1) de hijsinstallatie van de duikkooi door een beschadigde geleidekabel niet vrij was van zichtbare gebreken en niet geschikt was voor het gebruik waarvoor die installatie was bestemd en de duikkooi niet kon neerlaten tot op de werkplek van de duiker en 2) de standby-duiker niet volledig geïnformeerd werd over de uitvoering en voortgang van de duikoperatie en 3) de standby-duiker en het duikpersoneel bij de hijsinstallatie de communicatie tussen de duikploegleider en de duiker niet konden volgen en 4) er geen mogelijkheid was om vanuit het duikstation (de container van de duikploegleider) de lanceerpositie van de duikkooi te overzien en 5) de duikploegleider niet heeft verhinderd danwel heeft getracht te verhinderen dat de duiker zijn umbilical heeft gebruikt voor vervoer van gereedschap en materieel, zijnde een gebruik waarvoor deze umbilical niet is bestemd en 7) geen standby-duiker is ingezet toen dat noodzakelijk was, daar de duiker meermalen had aangegeven dat hij gevaar liep en meermalen had verzocht om hulp van de standby-duiker en de luchtvoorziening van de oppervlakte voor de duiker was uitgevallen en 9) geen videocamera om het duikpersoneel te observeren was aangebracht op de duikkooi en 10) de duikploegleider en het overige duikpersoneel niet voldoende vertrouwd waren met de voor deze duikwerkzaamheden geldende veiligheidsvoorschriften, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] door verstikking is overleden. Bewijsoverweging. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde gedragingen en nalatigheden ieder voor zich een laakbare overtreding opleveren waarbij de veiligheid van de duiker gedurende de duikwerkzaamheden in het geding is geweest. Deze bewezenverklaarde gedragingen en nalatigheden in onderling verband en samenhang bezien, leveren naar het oordeel van de rechtbank een zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig handelen van verdachte op, dat de dood van de duiker als gevolg van dat handelen aan verdachte moet worden toegerekend. 4. Het bewijs. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van het feit. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straf. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Voorts heeft de rechtbank met betrekking tot de op te leggen straf overwogen dat de ernst van het feit niet uitgedrukt kan worden in een gevangenisstraf, nu verdachte een rechtspersoon is, en dat in verband daarmee de in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat. De rechtbank zal derhalve toepassing geven aan artikel 23 lid 7 van het Wetboek van Strafrecht en een geldboete uit de naast hogere boetecategorie opleggen. Anderzijds heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte overige te verrichten duikwerkzaamheden voor een jaar heeft opgeschort in afwachting van interne onderzoeken, om op basis hiervan lering te trekken uit de analyse van gemaakte fouten en maatregelen te kunnen treffen teneinde herhaling van een feit als het onderhavige te voorkomen. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 47, 51 en 307 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing: Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van 1 primair: Medeplegen van aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl het feit wordt begaan door een rechtspersoon. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van ¦ 50.000,-- (zegge: vijftigduizend gulden). Dit vonnis is gewezen door mr M.E.A. Wildenburg voorzitter, mrs N. van der Wijngaart en F.P.M. Slits rechters, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2000. de voorzitter is buiten staat te ondertekenen