Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7231

Datum uitspraak2000-09-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00106/00
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Mr Wortel Zitting 6 juni 2000 Nr. 00106/00 Conclusie inzake: [verzoeker=verdachte] Edelhoogachtbaar College, 1. Bij arrest van 17 november 1998 heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage bevestigd, met aanvulling van gronden, een uitspraak waarbij verzoeker ter zake van diefstal is veroordeeld tot een week gevangenisstraf. De dagvaarding voor de behandeling in hoger beroep, op 3 november 1998, is verzoeker in persoon uitgereikt. 2. Mr Mantz, advocaat te ’s Gravenhage, heeft op 1 december 1999 - de veertiende dag na wijzen van het arrest - per fax een brief verzonden aan zowel de strafgriffie van het Hof als aan de (griffie van) de Hoge Raad. Daarin deelt mr Mantz mede verzoeker op een politiebureau te hebben bezocht in verband met een zaak die kennelijk (aangezien mr Mantz krachtens een piketregeling optrad) had geleid tot inverzekeringstelling van verzoeker. Voorts deelt mr Mantz daarin mee dat verzoeker bij die gelegenheid te kennen heeft gegeven beroep in cassatie te willen instellen tegen de bestreden uitspraak, waarop mr Mantz in bijzijn van een opsporingsambtenaar verzoeker een verklaring van die strekking heeft laten ondertekenen. Bij de brief is gevoegd een exemplaar van de aan verzoeker gerichte appèldagvaarding in verband met deze zaak, waarop met de hand is bijgeschreven “[verzoeker], thans verblijvende in verzekering gesteld op het politiebureau cel 311, wenst in cassatie te gaan en verzoekt advocaat Mantz dit nog heden per fax door te geven” Daarbij is een handtekening geplaatst en een stempelafdruk van de Politie Haaglanden, Centrale Taken, Arrestantenhuis. Ten slotte is in deze brief vermeld dat zij, met de verklaring van verzoeker, die dag, woensdag 1 december 1999 te 22.30 uur, per fax naar de strafgriffie van het Hof en naar de Hoge Raad is verzonden. Overigens heeft de faxapparatuur op het ter griffie van het Hof ontvangen exemplaar van deze brief en de verklaring van verzoeker afgedrukt dat de verzending heeft plaatsgevonden om 23.50 uur. 3. Het is onvermijdelijk dat de mogelijkheden van faxapparatuur zich ook in de rechtspleging doen gelden. Daar is niets op tegen. Het kan de snelheid van die rechtspleging dienen Het ligt ook voor de hand dat justitiabelen in de verleiding komen faxapparatuur te gebruiken bij het instellen van rechtsmiddelen, en menen dat die apparatuur het mogelijk maakt de voor dat instellen geldende termijnen tot en met de laatste minuut van het laatste uur van de laatste dag te benutten. Zolang de wet aan het instellen van een rechtsmiddel geen andere eisen stelt dan dat een daartoe strekkend geschrift tijdig bij (de griffie van) een gerecht moet zijn gedeponeerd is daar niet zo veel bezwaar tegen te maken, te meer omdat faxapparaten op het verzonden geschrift automatisch en met weinig risico van manipulatie kunnen afdrukken op welke datum en op welk tijdstip het verzenden heeft plaatsgehad. 4. Voor het instellen van een rechtsmiddel gelden in civiele zaken die door een verzoekschrift worden ingeleid geen andere voorschriften dan het in acht nemen van de termijn (art. 429o Rv). In dat licht beschouwd wekt het geen verwondering dat reeds enkele jaren geleden is uitgemaakt dat in civiele rekestzaken - onder uitdrukkelijke verwijzing naar de eigenschap van faxapparaten om op verzonden stukken dag en uur van het verzenden af te drukken - is uitgemaakt dat ook een op de laatste dag van de termijn, vóór middernacht, nog per fax op de griffie ontvangen verzoekschrift kan worden aangemerkt als tijdig ingesteld. Vgl. HR NJ 1997, 55, met een aanwijzing hoe te handelen in geval van een griffie die nog niet van een eigentijds faxapparaat mocht zijn voorzien. 5. Daarentegen gelden in strafzaken bijzondere voorschriften - naast de termijn die in acht genomen moet worden - ten aanzien van de wijze waarop een rechtsmiddel moet worden ingesteld. De wetgever is er als hoofdregel vanuit gegaan dat een rechtsmiddel wordt ingesteld door het afleggen van een verklaring ter griffie. Dat geldt voor de verdachte, maar ook voor diens raadsman of (bij schriftelijke volmacht) gemachtigde, art. 449 en 450 Sv. In de rechtspraak is ten aanzien van de verdachte zelf op dit vereiste een versoepeling aangebracht die vrij ver gaat; zo ver zelfs dat ik waag op te merken - hetgeen in het geheel niet moet worden begrepen als een uiting van onvrede met deze ontwikkeling - dat het belang van diens persoonlijke verschijning geen primair vereiste meer is voor het op rechtsgeldige wijze instellen van een rechtsmiddel. Ik doel uiteraard op de uitspraken waarbij is bepaald dat ieder van de verdachte afkomstig geschrift, waaruit in redelijkheid kan worden opgemaakt dat deze de zaak aan een hogere rechter wenst voor te leggen, dat (al dan niet door tussenkomst van het parket waarnaar het geschrift was gestuurd, vgl. HR NJ 1984, 634) ter griffie wordt ontvangen moet worden aangemerkt als een schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker om namens de verdachte het geëigende rechtsmiddel in te stellen, vgl HR NJ 1988, 352 en HR 3 maart 1998, griffienr 106.869. 6. Een wezenlijk onderdeel van de vormvoorschriften rond het instellen van een rechtsmiddel is voorts dat de griffier van de afgelegde verklaring een akte opmaakt, art. 451 Sv. Eerst door het opmaken en, behoudens een beletsel waarvan melding zal moeten worden gemaakt, door de comparant ondertekenen van die akte is het rechtsmiddel werkelijk ingesteld. Het geheel van deze handelingen - verschijnen van de verdachte (of diens raadsman of gemachtigde) ter griffie en het opmaken en ondertekenen van de akte waarin de wens tot het instellen van het rechtsmiddel is opgenomen - zal uiterlijk op de laatste dag van de termijn moeten plaatsvinden. Dit is niet anders indien de verdachte een brief stuurt waaruit volgt dat het instellen van een rechtsmiddel wordt beoogd. Die brief zal immers behandeld moeten worden als een bijzondere volmacht, als bedoeld in art. 450, lid 1, aanhef en onder b Sv. Daaraan zal vóór het eindigen van de beroepstermijn door het opstellen van een akte uitvoering moeten kunnen worden gegeven. 7. Uit het in art. 451 Sv opgenomen voorschrift moet daarom een beperking voortvloeien ten aanzien van het gebruik van faxapparatuur bij het instellen van rechtsmiddelen in strafzaken. Ook daarbij zal degene die zich niet bij de uitspraak van een rechter wenst neer te leggen er voor moeten zorgen dat het faxbericht op een zodanig tijdstip de griffie van die rechter bereikt dat het aldaar werkzame personeel uiterlijk op de laatste dag van de termijn nog in staat is de verlangde akte op te maken. 8. De voorgaande, wellicht wat uitvoerige, bespiegelingen zijn ingegeven doordat de Hoge Raad zeer onlangs heeft bepaald dat een cassatieschriftuur die op de laatste dag van de in de art. 437 lid 2 en 435 lid 1 Sv bedoelde termijn als faxbericht te zijner griffie is ontvangen - met het oog op de wijziging die voornoemde bepalingen inhouden ten opzichte van de voorheen geldende regeling - kan worden aangemerkt als tijdig binnengekomen, HR 23 mei 2000, griffienr 00490/99. Uit de ten aanzien van dit arrest genomen conclusie blijkt dat in dat geval de schriftuur grotendeels na het sluitingstijdstip van de griffie was binnengekomen. Daarmee is ten aanzien van dit soort geschriften (in HR NJ 1997, 55 nog nadrukkelijk uitgezonderd van de aldaar genomen beslissing) een gevestigd standpunt losgelaten. Dat was de reden dat ik mij afvroeg of een dergelijke verruiming nu ook aangewezen zou kunnen zijn met betrekking tot het instellen van rechtsmiddelen in strafzaken. Naar ik meen moet daaraan evenwel in de weg staan dat het instellen van zo een rechtsmiddel geen eenzijdige handeling is, maar ook de medewerking van de griffier verlangt. Zonder diens tussenkomst kan het instellen van een rechtsmiddel niet worden voltooid. In dat opzicht vertoont het indienen van een (cassatie)schriftuur een verschil met het aanwenden van een rechtsmiddel. Bij de indiening van een schriftuur wordt van de griffier niet méér verlangd dan het maken van een aantekening betreffende dag en uur van de ontvangst op het geschrift zelf en in een register (art. 452 Sv). Het komt mij derhalve voor dat, ook indien gebruik wordt gemaakt van faxapparatuur, vastgehouden zal moeten worden aan hetgeen is beslist in onder andere HR NJ 1997, 475, r.o. 4.4.: de mogelijkheid een rechtsmiddel aan te wenden eindigt op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn bij het sluiten van de griffie. 9. Het voorgaande voert mij tot de slotsom dat de verklaring die mr Mantz verzoeker op het politiebureau heeft laten tekenen nog wel aan te merken is als een voor de griffier bij het Hof bestemde bijzondere volmacht van verzoeker tot het instellen van cassatie - in dit verband wijs ik wederom op het hiervoor reeds genoemde HR 3 maart 1998, griffienr 106.869, ofschoon het in dat geval ging om een (kennelijk) geheel door de verdachte opgesteld en per fax aan de griffie verzonden bericht, waarin bovendien werd medegedeeld dat verzending per gewone post zou volgen - maar dat deze verklaring op een zodanig tijdstip is verzonden dat het cassatieberoep niet tijdig meer kon worden ingesteld. Het behoeft, dunkt mij, geen verder betoog dat de griffie in de late avonduren niet bemand is. 10. Aan bespreking van het middel, dat is voorgesteld in een door mr Mantz ingediende cassatieschriftuur, kom ik derhalve niet toe, en ik concludeer dat verzoeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

26 september 2000 Strafkamer nr. 00106/00 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 november 1999 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de bestreden uitspraak uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “De Dordtse Poorten” te Dordrecht. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 7 juni 1999, waarbij de verdachte ter zake van "diefstal" is veroordeeld tot één week gevangenisstraf. 2. Geding in cassatie 2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te ‘s-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat_Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep. 2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep 3.1. Bij de stukken van het geding bevindt zich een akte van uitreiking, inhoudende dat de dagvaarding in appèl op 20 oktober 1999 aan de verdachte in persoon is uitgereikt. 3.2. Nu de dagvaarding om op de terechtzitting in hoger beroep van 3 november 1999 te verschijnen aan de verdachte in persoon is betekend, had, ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder a, Sv, het beroep in cassatie binnen veertien dagen na de einduitspraak van het Hof, derhalve uiterlijk op 1 december 1999, moeten worden ingesteld. 3.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich niet een akte als bedoeld in art. 451 Sv. Wel bevindt zich bij deze stukken een op een kopie van de appèldagvaarding gestelde mededeling van de verdachte, inhoudende: “1-12-99 te 21.30 uur [verdachte], thans verblijvende in verzekering gesteld op het politiebureau Hoofdbureau cel 311, wenst in cassatie te gaan en verzoekt advocaat Mantz dit nog heden per fax door te geven”. 3.4. Voormelde kopie met die mededeling, welke moet worden opgevat als een bijzondere volmacht tot het instellen van beroep in cassatie als bedoeld in art. 450 Sv, is via de fax op 1 december 1999 te 23.50 uur bij de Griffie van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage binnengekomen, weliswaar op de laatst mogelijke dag van de bij de wet gestelde termijn, doch na sluiting van de griffie en derhalve te laat. Op dat tijdstip kan immers geen akte als bedoeld in art. 451 Sv worden opgemaakt. De verdachte kan daarom in zijn beroep niet worden ontvangen. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren H.A.M. Aaftink en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier E.H. Schulten, en uitgesproken op 26 september 2000.