Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7244

Datum uitspraak2000-08-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199902326/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 199902326/1. Datum uitspraak: 15 augustus 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 12 augustus 1999 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van Epe. 1 Procesverloop Bij besluit van 10 december 1997 hebben burgemeester en wethouders van Epe (hierna: burgemeester en wethouders) appellant op straffe van een dwangsom gelast een zonder bouwvergunning gebouwde mestkelder op perceel [adres] te [woonplaats] te slopen. Bij besluit van 16 juli 1998 hebben zij, voor zover thans van belang, het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de Bezwaar- en Beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij mondelinge uitspraak van 12 augustus 1999, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 24 augustus 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 september 1999, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.M.T. Coffeng, advocaat te Apeldoorn, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat de mestkelder geen bouwwerk is, voor het oprichten waarvan een bouwvergunning is vereist, faalt, nu het gaat om een betonnen plaat met een opstaande rand, die een plaatsgebonden karakter heeft. Dat het bouwwerk, zoals appellant stelt, zich grotendeels op of onder maaiveldniveau bevindt, leidt niet tot een andere conclusie 2.2. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders hem niet in redelijkheid tot verwijdering van de kelder hebben kunnen aanschrijven, faalt evenzeer. Dat zij, naar appellant stelt, een mestkelder op een andere plaats op het perceel wel zouden aanvaarden, leidt, wat van die stelling overigens zij, niet tot de door appellant gewenste gevolgen voor de door hem bestreden aanschrijving. Alleen in bijzondere gevallen mag een bestuursorgaan niet handhavend optreden tegen een illegale situatie, als hier aan de orde. Een zodanig geval doet zich hier niet voor. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. D.A. Verburg, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Verburg Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2000 236. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,