Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7279

Datum uitspraak2000-07-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/7443
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr: AWB 00/7443 VRWET Inzake: A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. M. Soffers, advocaat te Den Haag, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M.C.G.G. van Hoek, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1978 en de Turkse nationaliteit te hebben. Op 6 februari 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26 Vreemdelingenwet (Vw). 2. Bij uitspraken van 22 februari 2000 en 31 maart 2000 heeft deze rechtbank eerdere beroepen inzake opheffing van de bewaring ongegrond verklaard. Op 4 juli 2000 heeft de vreemdeling opnieuw tegen de vrijheidsbenemende maatregel beroep ingesteld en tevens verzocht om schadevergoeding. 3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 13 juli 2000. De vreemdeling is aldaar verschenen bij mr. M. Timmer, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de bewaring als zodanig reeds - in rechte onaantastbaar - is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 22 februari 2000. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of verdere voortzetting van de bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 2. Door of namens eiser is aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarendheid heeft betracht teneinde de uitzetting van de vreemdeling te bewerkstelligen. Voorts is aangevoerd dat zich in het dossier geen stukken bevinden waaruit blijkt dat de vreemdeling ten behoeve van zijn presentatie rechtmatig is gelicht. De bewaring van de vreemdeling is hiermee onrechtmatig en dient te worden opgeheven. 3. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat, hoewel verweerder wat meer voortvarendheid had kunnen betrachten, niet gesteld kan worden dat verweerder zodanig onvoldoende voortvarend te werk is gegaan dat zulks de vreemdelingenbewaring van de vreemdeling onrechtmatig maakt. Daarbij is van belang dat na presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van zijn land van herkomst een onderzoek is gestart en een laissez passer is verstrekt. De vreemdeling zal op 17 juli 2000 uit Nederland worden verwijderd. De rechtbank kan de vreemdeling niet volgen in zijn redenering dat de omstandigheid dat zich in het dossier geen stukken bevinden waaruit blijkt dat de vreemdeling ten behoeve van zijn presentatie rechtmatig is gelicht ertoe zou moeten leiden dat de bewaring van de vreemdeling onrechtmatig is. Uit het dossier is niet gebleken dat de vreemdeling onrechtmatig is overgebracht naar het Turkse consulaat. Bovendien betrof het overbrengen van de vreemdeling een presentatie teneinde zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen, hetgeen noodzakelijk was in het kader van zijn uitzetting. In zoverre verschilt de onderhavige zaak van die in de zijdens de vreemdeling overgelegde uitspraak met kenmerk AWB 97/11147. In die zaak was het doel van de 'lichting' niet duidelijk en vormde dat, toen duidelijk werd dat het bevel tot lichten door een onbevoegde was gegeven, voor de rechtbank aanleiding de bewaring in die zaak onrechtmatig te achten. 4. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. 5. Het beroep is derhalve ongegrond. De bewaring wordt niet opgeheven. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 6. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage: RECHT DOENDE: 1. Verklaart het beroep ongegrond. 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open voor zover het betreft het beroep tegen het bevel tot in bewaringstelling. Voor zover het betreft de beslissing op het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Aldus gedaan door mr. M. Hillen en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2000, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Zwan als griffier. afschrift verzonden op: 20 juli 2000