Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7293

Datum uitspraak2000-07-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/22579
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WS Gerechtshof Arnhem eerste meervoudige belastingkamer nummer 97/22579 U i t s p r a a k op het beroep van de gemeente Almere te Almere (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de secretaris van het heemraadschap Fleverwaard (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het belastingjaar 1995 opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag is berekend naar 15 529 vervuilingseenheden à ƒ 92 × 103/365 (dagen in het jaar) op ƒ 403 158,37 en betreft het lozingsadres Verondieping Noorderplassen. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de ambtenaar bij uitspraak van 10 november 1997, in afschrift aan belanghebbende verzonden op 13 november 1997, de aanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 18 december 1997 en aangevuld op 12 maart 1998. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 1 juli 1999 te Arnhem zijn gehoord de gemachtigden van de gemeente Almere en die van de ambtenaar. 2.4. De notities van het pleidooi dat de gemachtigden van de ambtenaar bij de mondelinge behandeling hebben gehouden, alsmede twee namens belanghebbende overgelegde en als zodanig door de griffier gewaarmerkte stukken, waarvan de ambtenaar heeft kennisgenomen en waarover hij zich heeft kunnen uitlaten, worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt in beroep om vernietiging, althans vermindering, van de aanslag. 3.2. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbende heeft in het verleden zand onttrokken aan de Noorderplassen voor het bouwrijp maken van bepaalde locaties, zulks op grond van een ontgrondingsvergunning van 1987 die haar verplichtte het teveel gewonnen zand in die plassen terug te brengen. 4.2. Teneinde de zogenoemde verontdieping - ook wel genoemd: verondieping - van de plassen te bewerkstelligen heeft belanghebbende daarin een baggerspecie gebracht die afkomstig is uit de toekomstige vaarweg Amsterdam-Lemmer in het Markermeer. 4.3. Tijdens de werkzaamheden hebben vertegenwoordigers van belanghebbende en van het heemraadschap regelmatig met elkaar overlegd. 4.4. Van een overleg op 8 december 1994 tussen de heemraden A en B en de ambtenaar C van het heemraadschap enerzijds en de ambtenaren D en E van belanghebbende anderzijds is een schriftelijk verslag opgemaakt. Dit is belanghebbende toegezonden bij brief van het heemraadschap van 2 januari 1995, die in kopie, met het verslag, als bijlage 11 bij het aanvullende beroepschrift is overgelegd. Het verslag behelst onder meer het volgende: Aansluitend op het ambtelijke overleg d.d. 23 september 1994 (verslag HF 94/1512) verzoekt de gemeente Almere om een zo realistisch mogelijke inschatting van de kosten die gepaard gaan met de zandopspuiting en de verondieping. (...) T.a.v. het aspect verontreinigingsheffing geeft het heemraadschap aan dat op grond van de technologische ervaringen met de zandopspuitingen in de gemeente Zeewolde kan worden ingeschat dat de heffingskosten bij het kunnen toepassen van de T-factor zo'n 5 cent per m³ perswater bedragen. Met de verwachte hoeveelheden perswater (...) voor de verondieping Noorderplassen betreft het een geschat totaalbedrag verontreinigingsheffing dat ligt tussen de ¦ 150 000,- en ¦ 250 000,-. (...) Deze bedragen zijn slechts te hanteren indien calamiteuze sliblozingen uit het slibbassin worden voorkomen. Zodra sliblozingen plaatsvinden gaan de genoemde bedragen met een factor 5 of meer omhoog. De gemeente vindt deze inschatting voldoende duidelijk en de orde van grootte van de bedragen acceptabel. Op grond hiervan spreekt Almere uit dat niet meer zal worden overwogen om het perswater te retourneren naar het Markermeer (kostenkantelpunt bij zandopspuiting 1,4 miljoen gulden). Ten aanzien van het vaststellen van het aantal vervuilingseenheden van het perswater zal het heemraadschap verlangen dat een permanente debietmeting en dagelijkse bemonstering door de gemeente Almere zal plaatsvinden. Ten aanzien van de dagelijkse analyseplicht kan door de gemeente een ontheffing worden aangevraagd op grond van artikel 8.3 van de Verordening op de verontreinigingsheffing (enz.) 4.5. Op 7 juni 1996 heeft de directeur van het grondbedrijf van belanghebbende namens het college van burgemeester en wethouders van Almere aan het heemraadschap onder meer het volgende geschreven (bijlage 12 bij het aanvullende beroepschrift): Met excuses doen wij u enigszins verlaat toekomen vier aangiftebiljetten van de verontreinigingsheffing oppervlaktewater 1995. (...) Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt, dat wij de bedragen genoemd in het besprekingsverslag d.d. 2 januari 1995 als maximum beschouwen. Dit mede gezien constateringen van ons en uw medewerkers, dat tot op heden geen calamiteuze lozingen hebben plaatsgevonden. 4.6. Op 2 december 1996 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het heemraadschap (hierna: het college) onder nr. HF96/1076 een besluit genomen van de volgende inhoud: gelet op artikel 124 van de Waterschapswet, alsmede op de betreffende bepalingen in de "Verordening op de verontreinigingsheffing van het Heemraadschap Fleverwaard 1997" en de "Verordening op de waterschapsomslagen van het Heemraadschap Fleverwaard 1995"; BESLUIT: 1. in te trekken zijn voorafgaande besluit van 13 februari 1995, nr. HF 95/144 inzake de overdracht van bevoegdheden in het kader van waterschapsbelastingen; 2. aan het hoofd van het taakveld Financiële Zaken over te dragen de uitvoering van de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de waterschapsbelastingen voortvloeiende uit de hierboven genoemde verordeningen; 3. de secretaris van het heemraadschap aan te wijzen als plaatsvervangend inspecteur als genoemd hiervoor onder punt 2. Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking met dien verstande dat dit besluit niet in werking treedt voor 1 januari 1997. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of 5.1.1. de ‘Verordening op de verontreinigingsheffing van het Heemraadschap Fleverwaard 1995’ (hierna: de Verordening) op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, 5.1.2. de aanslag is opgelegd door het daartoe bevoegde orgaan, 5.1.3. de Verordening voldoende rechtsgrondslag verschaft voor belastbare feiten die zich na 1 mei 1995 hebben voorgedaan, 5.1.4. belanghebbende voor de onder 4.2. bedoelde lozingen heffingsplichtig is, zo ja, 5.1.5. het aantal lozingsdagen juist is vastgesteld en, zo ja, 5.1.6. belanghebbende aan uitlatingen van vertegenwoordigers van het heemraadschap het in rechte bescherming verdienende vertrouwen ontleent dat het totaalbedrag aan heffingen tussen de ƒ 150 000 en ƒ 250 000 zou belopen. 5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 5.2.1. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd - zakelijk weergegeven - 5.2.2. namens belanghebbende: 5.2.2.1. Zij heeft het bezwaarschrift tamelijk beknopt gehouden omdat zij uitging van een in goed overleg te bereiken oplossing. De aangevallen uitspraak kwam echter tot stand zonder voorafgaand overleg. Hiertoe is zij evenwel nog steeds bereid. 5.2.2.2. Zij betwist niet dat de bij het vertoogschrift overgelegde advertentietekst is geplaatst in het Groene Weekblad en de Flevo Post van 11 januari 1995, ook niet dat de verordening voor 1996 ter inzage heeft gelegen, maar wel, bij gebrek aan wetenschap, dat dat laatste het geval is geweest voor de Verordening voor 1995. 5.2.2.3. Zij berekent de aanslag voor 1995 op ƒ 293 561,91 naar 95 lozingsdagen en voor 1996 op ƒ 204 493,15 naar 50 lozingsdagen. 5.2.2.4. De aanslag is globaal driemaal zo hoog als geschat, waardoor het vertrouwen van belanghebbende is geschaad. 5.2.2.5. De bemonstering is niet in geschil. Er is vijf dagen in de week geloosd. 5.2.2.6. Zij heeft voldoende kennis kunnen nemen van de onder 5.3.2.4. bedoelde stukken. De berekeningen komen overeen met de bedragen die zijn genoemd in een ander overleg in de loop van 1994 tussen de Dienst gemeentewerken en het heemraadschap, waarbij aanwezig waren: D voornoemd namens de gemeente en F van het heemraadschap. De in het overgelegde verslag no. 14 van 14 januari 1994 genoemde heer G is werkzaam bij de Dienst gemeentewerken. 5.2.3. en namens de ambtenaar: 5.2.3.1. Niet is voorgeschreven dat de terinzagelegging van een waterschapsverordening wordt bekendgemaakt. 5.2.3.2. De Verordening is op een overzichtelijke manier ter inzage gelegd op het kantoor van het heemraadschap in Lelystad bij de balie van de telefoniste in een voor iedereen toegankelijke bak. Daar kunnen ook kopieën worden gevraagd. 5.2.3.3. Blijkens artikel 19, lid 1, in verbinding met lid 3, van de Verordening op de verontreinigingsheffing van het Heemraadschap Fleverwaard 1996 is de Verordening op de verontreinigingsheffing van het Heemraadschap Fleverwaard, vastgesteld bij besluit van de Verenigde Vergadering van 19 juni 1986, sedert gewijzigd, van toepassing gebleven op de belastbare feiten die zich vóór 1 januari 1996 hebben voorgedaan. 5.2.3.4. Hij wenst de stukken met betrekking tot de schatting over te leggen. Er is voortdurend overleg geweest. De indicatieve aard daarvan moet duidelijk zijn geweest. 6. Beoordeling van geschilpunt 5.1.1. en ambtshalve 6.1. De advertentietekst met kenmerk HF95/034 die bij het vertoogschrift is overgelegd behelst geen aankondiging van terinzagelegging van de daar bedoelde op 18 november 1994 vastgestelde ‘wijziging van de Verordening op de verontreinigingsheffing’ en evenmin een mededeling dat die verordening is geplaatst in een tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gestelde publicatie. Niet is gesteld of gebleken dat die mededeling op andere wijze in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad is gedaan. 6.2. Artikel 73, leden 1 tot en met 3, van de Waterschapswet behelst met betrekking tot besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden een regeling van gelijke strekking als artikel 139 van de Gemeentewet. Overeenkomstig artikel 140 van de deze wet, dat voorschrijft dat zulke besluiten voor eenieder kosteloos ter inzage liggen op de gemeentesecretarie of op een andere door de gemeenteraad te bepalen plaats, bepaalt artikel 73, lid 4, van de Waterschapswet dat zulke besluiten tegelijk met de bekendmaking voor eenieder ter inzage worden gelegd voor de tijd van twaalf weken, op de secretarie van het waterschap of op een andere door het waterschapsbestuur te bepalen plaats. 6.3. In het voetspoor van de strekking die de Hoge Raad in zijn arrest van 24 december 1997, nr. 31 643 (BNB 1998/68c*, Belastingblad 1998, blz. 146) aan artikel 139 voormeld - kennelijk mede met het oog op artikel 140 voormeld - toekent, brengt een redelijke uitlegging van artikel 73 van de Waterschapswet mee, dat aan het daarin vervatte bekendmakingsvereiste niet is voldaan indien de terinzagelegging niet is aangekondigd in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad. 6.4. Dit laatste is niet gebeurd. 6.5. De gegrondheid van grief 1 brengt mee dat de wijzigingsverordening niet verbindt. De Verordening op de verontreinigingsheffing van het Waterschap Zuidelijke IJsselmeerpolders van 19 juni 1986 (sedert de wijziging van 2 oktober 1987, nr. HF 87/945, ‘Verordening op de verontreinigingsheffing van het Heemraadschap Fleverwaard’ genoemd) - welk waterschap de rechtsvoorganger is van het heemraadschap - is blijven gelden zoals zij laatstelijk was gewijzigd bij een vóór de inwerkingtreding van de Waterschapswet op 1 januari 1992 goedgekeurd besluit, nu voorgeschreven bekendmakingen van latere wijzigingsverordeningen gesteld noch gebleken zijn. Bij de wijzigingsverordening van 27 september 1990, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 18 december 1990, no. 90.024145, is het bedrag per vervuilingseenheid ‘voor het dienstjaar 1991’ bepaald op ¦ 65. De aanslag kan dus niet in stand blijven voor zover hij (15 529´ ¦ 65 ´ 103/365 =) ¦ 284 840,15 te boven gaat. 7. Beoordeling van geschilpunt 5.1.2. 7.1. Artikel 123, lid 3, onderdeel b, van de Waterschapswet zoals het gold ten tijde van de dagtekening van het aanslagbiljet, 29 april 1997, droeg de bevoegdheden die de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan de inspecteur toekent, op aan het dagelijks bestuur. Dit bestuur kon die bevoegdheden op de voet van artikel 124, lid 1, in de destijds geldende tekst delegeren aan een of meer ambtenaren van het waterschap, zoals het college klaarblijkelijk heeft gedaan bij het onder 4.6. weergegeven besluit. Hoewel het aanslagbiljet zelf niet vermeldt door welke ambtenaar van het heemraadschap de daarop ter kennis van belanghebbende gebrachte aanslag is vastgesteld, valt aan te nemen - en wordt op zichzelf door belanghebbende ook niet betwist - dat dit het hoofd van het taakveld Financiële Zaken is, welk hoofd tevens op de achterkant van het biljet onder ‘Bezwaren’ is vermeld. 7.2. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, kan de met ingang van 1 januari 1997 gedelegeerde bevoegdheid tot vaststelling van belastingaanslagen ook worden uitgeoefend met betrekking tot belastingjaren welke voordien waren geëindigd. Die uitoefening is, ongeacht of de bevoegdheid is gedelegeerd, enkel gebonden aan de termijnen genoemd in de artikelen 11, lid 3, en 16, lid 3, van de AWR. 7.3. Nu de aanslag is vastgesteld door een ambtenaar van het heemraadschap die daartoe, als delegataris van het college, op de aanslagdatum bevoegd was, faalt grief 2. 8.. Beoordeling van geschilpunt 5.1.3. 8.1. De opvatting van belanghebbende, dat de vervanging van de Verordening waterkwaliteitsbeheer Zuidelijke IJsselmeerpolders op 1 mei 1995 door de Verordening Waterhuishouding Flevoland had moeten leiden tot een nieuwe belastingverordening van het heemraadschap, vindt geen steun in de artikelen 5, 6, 17 en 21 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wet). Niet valt in te zien dat, nu partijen er eenstemmig - en terecht - van uitgaan dat aan het bestuur van het heemraadschap Fleverwaard zowel vóór als vanaf 1 mei 1995 de in artikel 6, eerste lid, van die wet genoemde bevoegdheid is opgedragen, de bevoegdheid tot het instellen van heffingen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, opnieuw zou moeten worden uitgeoefend met het vaststellen van een op 1 mei 1995 in werking tredende belastingverordening als bedoeld in artikel 110 van de Waterschapswet in verbinding met artikel 21, tweede lid, van de Wet. 8.2. Grief 3 baat belanghebbende dus niet. 9. Beoordeling van geschilpunt 5.1.4. 9.1. Belanghebbende erkent dat het daadwerkelijke inbrengen van baggerspecie een tijdelijk effect heeft gehad op het zuurstofgehalte van de Noorderplassen. Hieruit moet worden geconcludeerd dat die specie, hoewel door belanghebbende schoon genoemd, zuurstofbindende stoffen heeft bevat, die het zelfreinigende vermogen van het ontvangende water - zij het ook tijdelijk - hebben verminderd. 9.2. Overeenkomstig hetgeen is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 12 september 1990, nr. 26 397 (BNB 1991/15*, Belastingblad 1990, blz. 771), is voor de toepassing van de heffingen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet noch van belang in welke mate het heemraadschap als beheerder van het betrokken oppervlaktewater dit zuivert noch of zuivering van dat oppervlaktewater nodig is. Hierop stuit de opvatting van belanghebbende af, dat het brengen van zulke stoffen in oppervlaktewateren niet kan zijn onderworpen aan de voormelde heffingen indien het heemraadschap geen maatregelen heeft behoeven te nemen of kosten behoeven te maken om verontreiniging tegen te gaan of te voorkomen. 9.3. Grief 4 is dus ongegrond. 10.. Beoordeling van geschilpunt 5.1.5. 10.1. Volgens artikel 6 van de te dezen toepasselijke verordening geldt voor de heffing als maatstaf voor zuurstofbindende stoffen - voor zover hier van belang - de gemiddelde belasting per etmaal met die stoffen van een oppervlaktewater uitgedrukt in vervuilingseenheden en bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen. Daarbij wordt die gemiddelde belasting per etmaal berekend door de belasting van het oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen over het heffingsjaar te delen door 365. Volgens artikel 8, lid 3, wordt op verzoek van de heffingsplichtige die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens die met behulp van meting en bemonstering zijn verkregen in een beperkt aantal etmalen, ontheffing verleend van de verplichting ieder etmaal te meten en te bemonsteren. 10.2. Op de voet van dat artikellid is belanghebbende bij voor bezwaar vatbare beschikking van 4 september 1995 door het college een ontheffing verleend voor de heffingsjaren 1995 en 1996. Daaraan zijn voorschriften verbonden over het aantal meetdagen, de methode van berekening van het debiet van het te lozen afvalwater, de bemonstering, de analyse, de T-correctie en de berekening van de definitieve vervuilingswaarde. Wat dit laatste betreft is onder 5 vermeld: Het totaal aantal vervuilingseenheden van het afvalwater geloosd in het heffingsjaar, is het produkt van de gemiddelde vervuilingswaarde per m³ afvalwater èn de totale hoeveelheid geloosd afvalwater in het heffingsjaar. Door het aantal vervuilingseenheden geloosd in het heffingsjaar te delen door het totaal aantal kalenderdagen in het betreffende heffingsjaar, wordt de gemiddelde etmaalvervuilingswaarde van het afvalwater berekend. 10.3. Hoewel zij daarover geen cijfermatige gegevens hebben verschaft - de ‘gegevens in logboeken c.a.’ die in antwoord op vraag 10-b van het aangiftebiljet zijn genoemd behoren niet tot de stukken - zijn partijen het er kennelijk over eens dat de gemiddelde vervuilingswaarde per etmaal in het onderwerpelijke jaar 15 529 bedroeg en dat deze waarde het quotint is van enerzijds het product van het totaal aantal in dat jaar geloosde kubieke meters en de vervuilingswaarde per kubieke meter en anderzijds het aantal dagen waarop naar de mening van de ambtenaar geloosd is. Onder deze omstandigheden heeft het aantal aangenomen lozingsdagen geen invloed op de hoogte van de aanslag, daar een geringer aantal lozingsdagen bij de vaststaande totale vervuilingswaarde in het heffingsjaar zou hebben geleid tot een gemiddelde etmaalwaarde die zoveel hoger zou zijn geweest dat het voormelde quotint hetzelfde zou zijn gebleven. 10.4. Nu voorts belanghebbende niet heeft weersproken dat, naar de ambtenaar in het vertoogschrift onder 5 verklaart, uit de genoemde beschikking blijkt dat meting, bemonstering en analyse van de werkelijke hoeveelheid afvalwater bepalend zijn geweest voor de berekening van de vervuilingswaarde, komt aan de stelling van belanghebbende dat zij slechts gedurende 15 weken à 5 dagen ofwel 75 dagen en niet in de weekeinden of op feestdagen baggerspecie in de Noorderplassen heeft gebracht, geen betekenis toe. 10.5. Grief 5 kan haar dus niet baten. 11. Beoordeling van geschilpunt 5.1.6. 11.1. De genoemde ‘inschatting’ wordt door belanghebbende als toezegging gekwalificeerd, zonder dat het daar bedoelde verslag voor die kwalificatie evenwel enig aanknopingspunt biedt. De schatting van het met de ‘verondieping’ gemoeide bedrag aan heffing op ƒ 150 000 à ƒ 250 000 is genoemd in een samenhang waarin belanghebbende tevens duidelijk is gemaakt dat zij het debiet zou moeten meten en het effluent bemonsteren, waarbij zij is gewezen op de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van de in beginsel bestaande plicht tot dagelijkse meting en bemonstering. 11.2. Voorts heeft belanghebbende niet met voldoende bepaaldheid gesteld dat de beide heemraden en de ambtenaar die van de kant van het heemraadschap het overleg op 8 december 1994 hebben gevoerd, enige toezegging mochten doen namens het college of de ambtenaar van het heemraadschap aan wie destijds de heffingsbevoegdheden op de voet van artikel 124, eerste lid, van de Waterschapswet (tekst-1995) waren gedelegeerd. De in dat overleg genoemde schatting kon dan ook door belanghebbende in redelijkheid slechts worden opgevat als een inlichting. Het tot de uiteindelijke heffing bevoegde orgaan was daaraan niet gebonden. 11.3. De vorenstaande oordelen worden niet anders doordat, naar belanghebbende stelt, de genoemde brief onbeantwoord is gebleven. 11.4. Ook anderszins is niet aannemelijk dat een juiste toepassing van de heffingsverordening achterwege zou moeten blijven op grond van enig beginsel van behoorlijk bestuur. 11.5. Ook grief 6 is ongegrond. 12. Slotsom Het beroep is gedeeltelijk gegrond. 13. Proceskosten De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op de reis- en verblijfkosten haar ter zitting verschenen woordvoerders, begroot op ¦ 150. 14. Beslissing Het gerechtshof: - vernietigt de uitspraak van de ambtenaar; - vermindert de aanslag tot ƒ 284 840,15; - gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ¦ 80 te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 12 juli 2000 door mr N.E. Haas, vice-president, mr Matthijssen en mr Wolt, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 juli 2000 Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het dagelijks bestuur van het heemraadschap binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.