
Jurisprudentie
AA7321
Datum uitspraak2000-08-31
Datum gepubliceerd2001-08-27
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers99/1169 en 99/1170 AW Z VOM
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-08-27
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers99/1169 en 99/1170 AW Z VOM
Statusgepubliceerd
Indicatie
Onjuiste interpretatie van art. 12.2 Verplaatsingskostenbesluit 1989.
Afwijzing verzoeken (met terugwerkende kracht) om verhoging van forensenvergoedingen.
Rechtbank: De ondernemingsraad (OR) van PI X is middels een memo om een advies gevraagd inzake de verzoeken van eisers. In de memo wordt gesteld dat onduidelijkheid bestaat met betrekking tot de te vergoeden kosten woon/werkverkeer omdat de regeling niet aangeeft wat voor soort vervoer (bus, trein, tram, veerpont of een combinatie daarvan) vergoed dient te worden. De OR heeft ingestemd met een beleid zoals het ook gevoerd wordt bij de PI Roermond: alleen busvergoeding indien het station in een andere postcode ligt dan de woning.
De rechtbank is van oordeel, dat een dergelijke uitleg van de regeling niet juist is. De regeling spreekt van de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en plaats van tewerkstelling. Dit betekent, dat gekeken moet worden naar het gehele individuele traject woning/werk en niet uitsluitend naar het vervoer per trein. Verweerder dient de openbaar vervoerkosten van het gehele traject te vergoeden (behoudens de kortingen op grond van de artt. 11 en 15 van de Verplaatsingskostenregeling 1989).
Bestreden besluiten zijn derhalve gebaseerd op een onjuiste interpretatie van art. 12.2 Verplaatsingskostenbesluit 1989.
Beroepen van eisers gegrond. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat indien, zoals verweerder stelt de postcodes een relevant gegeven zouden vormen, eisers, nu het station en de plaats van tewerkstelling niet dezelfde postcode hebben, recht zouden hebben op busvergoeding tussen het station en de plaats van tewerkstelling.
Minister van Justitie - Algemeen Directeur Penitentiaire Inrichtingen "De Geerhorst"- te Sittard, verweerder.
mr. J.N.F. Sleddens
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Reg.nrs.: 99/1169 en 99/1170 AW Z VOM
Inzake : A, eiseres I,
B, eiser II
tegen : de Minister van Justitie -Algemeen Directeur Penitentiaire Inrichtingen X-, gevestigd te Y, verweerder.
Datum van het bestreden besluit: 20 juli 1999
Kenmerken: 99.UP.0313 en 99.UP.0314
Datum zitting: 23 augustus 2000
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij besluit van 11 mei 1999 heeft de directie van de Penitentiaire Inrichtingen X te Y (de heer Z) de verzoeken van eiseres en eiser tot het toekennen van een hogere forensenvergoeding geweigerd.
Tegen deze besluiten zijn door eiseres en eiser bij brieven van respectievelijk 11 juni 1999 en 3 juni 1999 bezwaarschriften bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft bij besluiten van 20 juli 1999 de bezwaarschriften ongegrond verklaard.
Door eiseres en eiser zijn bij brieven van 25 augustus 1999 beroepen ingesteld.
Verweerder heeft op 20 september 1999 ten aanzien van beide beroepen een verweerschrift ingezonden. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres en eiser verzonden.
De inhoud van de gedingstukken wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank op 23 augustus 2000, alwaar eisers in persoon zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigden
mw. mr. J.A. Bijker en dhr A.H. Minkenberg.
II. OVERWEGINGEN
Bij brieven van 21 januari 1999 hebben eiseres en eiser (hierna: eisers) ieder afzonderlijk de directeur van de Penitentiaire Inrichtingen 'X' (hierna: de PI) verzocht om -met terugwerkende kracht- een hogere forensenvergoeding op grond van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 te krijgen. Eisers wensen niet alleen de trein vergoed te krijgen doch ook de bus (van woning naar station).
De verzoeken om verhoging van de forensenvergoedingen zijn na tussenkomst van de ondernemingsraad door de directeur van de PI bij besluit van 11 mei 1999 afgewezen.
Tegen deze besluiten zijn door eiseres en eiser bij brieven van respectievelijk 11 juni 1999 en 3 juni 1999 bezwaarschriften bij verweerder ingediend. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld hun bezwaarschriften mondeling toe te lichten op 7 juli 1999. Van het horen is verslag opgemaakt.
Bij besluiten van 20 juli 1999 heeft verweerder beide bezwaarschriften ongegrond verklaard en de bestreden besluiten gehandhaafd. Verweerder is van mening, dat er in goed overleg met de ondernemingsraad, op basis van de raamregeling zoals deze door het Ministerie van Justitie is opgesteld, een zorgvuldige regeling voor de PI tot stand is gekomen. De regeling stelt, dat de medewerkers enkel een busvergoeding krijgen indien de afstand tussen hun voordeur en het station te groot is. Indien het station en het woonadres dezelfde postcode hebben, krijgen zij geen busvergoeding in de woonplaats, anders wel.
Eisers hebben bij afzonderlijke beroepschriften van 25 augustus 1999 tegen deze besluiten beroep ingesteld. Eisers stellen dat zij reiskostenvergoeding wensen te krijgen conform artikel 12 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 en derhalve aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling.
In dit geding zal de rechtbank hebben te beoordelen of verweerder het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft genomen. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Artikel 12 lid 2 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 luidt als volgt:
"De betrokkene die geen opdracht heeft om te verhuizen, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en plaats van tewerkstelling, indien de te reizen afstand meer dan tien kilometer bedraagt."
Op grond van artikel 12, lid 8 van het Verplaatsingskosten- besluit 1989 wordt de forenzenvergoeding vastgesteld overeenkomstig door de minister van Binnenlandse Zaken te stellen nadere regels (de Verplaatsingskostenregeling 1989).
Artikel 11 lid 1 van de Verplaatsingskostenregeling 1989, zoals deze gold van 01-01-1999 tot en met 31-12-1999, bepaalde dat de tegemoetkoming in reiskosten als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van het besluit, gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer naar de laagste klasse tot een maximum van F 201,00 per maand, welk bedrag wordt verminderd met een bedrag van F 94,75, met dien verstande dat een tegemoetkoming van F 5,00 per maand of minder niet wordt uitbetaald.
Middels een memo d.d. 8 maart 1999 is de ondernemingsraad om een advies gevraagd inzake de verzoeken van eisers. In de memo wordt gesteld dat onduidelijkheid bestaat met betrekking tot de te vergoeden kosten woon/werkverkeer omdat de regeling niet aangeeft wat voor soort vervoer (bus, trein, tram, veerpont of een combinatie daarvan) vergoed dient te worden. De ondernemingsraad heeft ingestemd met een beleid zoals het ook gevoerd wordt bij de PI Roermond: alleen busvergoeding indien het station in een andere postcode ligt dan de woning.
De rechtbank is van oordeel, dat een dergelijke uitleg van de regeling niet juist is. De regeling spreekt van de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en plaats van tewerkstelling. Dit betekent, dat gekeken moet worden naar het gehele individuele traject woning/werk en niet uitsluitend naar het vervoer per trein. Verweerder dient de openbaar vervoerkosten van het gehele traject te vergoeden (behoudens de kortingen op grond van de artikelen 11 en 15 van de Verplaatsingskostenregeling 1989).
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden besluiten gebaseerd zijn op een onjuiste interpretatie van artikel 12 lid 2 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989. Derhalve kunnen de bestreden besluiten wegens strijd met het in artikel 7:26 van de Awb vervatte motiveringsbeginsel niet in rechte standhouden en worden de beroepen van eisers gegrond verklaard.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat indien, zoals verweerder stelt de postcodes een relevant gegeven zouden vormen, eisers, nu het station en de plaats van tewerkstelling niet dezelfde postcode hebben, recht zouden hebben op busvergoeding tussen het station en de plaats van tewerkstelling.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten, die eiseres en eiser in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken.
Deze proceskostenveroordeling heeft betrekking op de reiskosten van eisers wegens het bijwonen van de zitting.
Het bedrag daarvan wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en artikel 6, eerste lid, onderdeel III, van het Besluit tarieven in strafzaken door de rechtbank vastgesteld op het in rubriek III van deze uitspraak vermelde bedrag, zijnde de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Maastricht:
1. verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
2. draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
3. bepaalt dat aan eiseres en aan eiser het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van ¦ 225,-- per persoon wordt vergoed door de Staat der Nederlanden;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van zowel eiser als eiseres begroot op ¦ 24,90, zijnde de reiskosten van eisers, te vergoeden door de Staat der Nederlanden aan eiseres en eiser.
Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van mr. M.E.J.M. Vorstermans-Rompelberg als griffier en in het openbaar uitgesproken op
door mr. J. Sleddens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. M. Vorstermans +w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op:
aw
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de President van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.