Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7388

Datum uitspraak2000-10-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/049055-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/049055-00 Uitspraakdatum: 10 oktober 2000 V E R K O R T V O N N I S Verkort vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [Verdachte] geboren te [geboorteplaats] wonende te [woonplaats] thans preventief gedetineerd Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 september 2000. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De geldigheid van de dagvaarding. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 augustus 2000. Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De tenlastelegging. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 27 september 2000 gewijzigd. Van deze vordering is eveneens een fotokopie aan dit vonnis gehecht. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstan-digheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de feiten heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijk recht Op grond van - en verwijzend naar - de rapportages van de deskundigen dr. D.H.J. Boeykens (psychiater) en drs. E.D. Wassenaar (psycholoog) d.d. 11 augustus 2000 resp. 16 augustus 2000 acht de rechtbank geen termen aanwezig ten aanzien van verdachte het sanctierecht voor jeugdigen toe te passen. Derhalve zal de rechtbank geheel recht doen op basis van het volwassenen strafrecht. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 45, 57, 287, 317 van het Wetboek van Strafrecht. DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID. De eis van de officier van justitie. Een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek overeenkomstig het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De op de lijst met in beslag genomen goederen vermelde goederen genummerd 3 tot en met 7 kunnen, nadat deze terugkomen van het Forensisch Instituut, terug naar de rechthebbende. Er is afstand gedaan van het geweer en de munitie. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij: toewijzing van de materiële kosten à fl. 38.264,63, bestaande uit begrafeniskosten, rechtsbijstandkosten en een voorschot op inkomstenderving. De immateriële schade kan niet toegewezen worden op grond van artikel 6:106 BW, zodat de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en). Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan de verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij zijn de volgende omstandigheden gebleken: Ten nadele van verdachte: - de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - het zeer gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten; verdachte is er niet voor teruggeschrokken om zwaar geweld tegen een medemens te gebruiken; verdachte heeft zich om het lot van het slachtoffer kennelijk volstrekt niet bekommerd; - verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten begaan na een periode van voorbereiding en overeenkomstig een door hem welbewust opgesteld plan; - verdachte heeft de nabestaanden van zijn slachtoffer een onherstelbaar leed aangedaan; - de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben grote onrust veroorzaakt in de samenleving; - de door verdachte gepleegde strafbare feiten zijn gepleegd ten aanzien van een slachtoffer dat zich als taxichauffeur in een kwetsbare werkomgeving bevond. De door verdachte gepleegde feiten hebben een grote impact gehad op collega-taxichauffeurs in Nederland; - verdachte heeft bij het plegen van de strafbare feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van het slachtoffer; - verdachte verkeerde tijdens het plegen van de strafbare feiten onder invloed van alcohol waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Ten gunste van verdachte: - de jeugdige leeftijd van verdachte te weten 18 jaar. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen nu verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de nabestaanden naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat daadwerkelijke schadevergoeding bevordert. Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij (t.a.v. feit 1). Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij XXXX voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit, door de handelingen van verdachte, rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 13.264,63 (bestaande uit begrafeniskosten en rechtsbijstandkosten), kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten de niet nader gespecificeerde post "inkomstenderving" is niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Op grond van het gestelde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de immateriële kosten. Verdachte zal, als de deels in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij XXXX terzake haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten, als na te melden. Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van schadevergoeding. DE UITSPRAAK Verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor omschre-ven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: T.a.v. feit 1: doodslag (art. 287 Wetboek van Strafrecht) T.a.v. feit 2: poging tot afpersing (art. 317 eerste lid Wetboek van Strafrecht) Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en): * Een gevangenisstraf voor de tijd van 10 jaren. Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf. * De rechtbank gelast de teruggave van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde goederen onder de nummers 3 tot en met 7 aan diegene, die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. * Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer XXX te betalen een som gelds ten bedrage van ¦ 13.264,63 (zegge: dertienduizend tweehonderdvierenzestig gulden en drieënzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij (feit 1). Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd XXXX toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij XXXX van een bedrag van ¦ 13.264,63 (zegge: dertienduizend tweehonderdvierenzestig gulden en drieënzestig cent), zijnde de begrafeniskosten en rechtsbijstandkosten, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken. Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, te weten de loonderving, niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Bepaalt dat de benadeelde partij op grond van het gestelde in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek niet ontvankelijk is in haar vordering met betrekking tot de immateriële schade. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade. Dit vonnis is gewezen door, mr. Van Biesbergen, voorzitter, mr. Droesen en mr. Smits- Pieterse, leden, in tegenwoordigheid van mr. Wentholt, griffier en is uitgesproken op 10 oktober 2000. De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.