Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7402

Datum uitspraak2000-10-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00290/00
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Nr.00290/00 Mr Fokkens Zitting 13 juni 2000 Conclusie inzake: [Verdachte] Edelhoogachtbaar College, 1. Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft verdachte vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten onder 1, 2, 3, 4 en 5, te weten mishandeling van zijn echtgenote (feit 1) en mishandeling van zijn kinderen (2 t/m 5) meermalen gepleegd. 2. Tegen dit arrest heeft de procureur-generaal beroep in cassatie ingesteld Het beroep is namens verdachte tegengesproken in een door een onbekende persoon - mogelijk mr M.W. Stoet - ingediende schriftuur, waarvan Uw Raad geen kennis kan nemen nu niet blijkt dat de indiener tot het indienen daarvan door verdachte gemachtigd was. 3. De tijdig ingediende schriftuur bevat één middel van cassatie, dat betrekking heeft op de vrijspraak van het onder 2 t/m 5 tenlastegelegde. Nu het cassatieberoep onbeperkt is ingesteld, is het in ieder geval niet-ontvankelijk voor zover het tegen de beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is gericht. Ten aanzien van de overige feiten rijst de vraag of er sprake is van een onzuivere vrijspraak. 4. Het middel behelst de klacht dat de omstandigheid dat er volgens het hof (kort gezegd) slechts sprake was van een correctionele tik, het hof ten onrechte tot een vrijspraak heeft doen beslissen. 5. In de onderhavige zaak is aan verdachte onder 2 t/m 5 telkens tenlastegelegd dat hij één van zijn kinderen opzettelijk de arm op de rug heeft gedraaid en /of tegen de rug, de billen en de benen heeft geslagen en/of tegen de benen heeft geschopt en/of de keel heeft dichtgeknepen. 6. Het hof heeft onder het kopje “vrijspraak” in het arrest het volgende overwogen: “Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1(…) 2,3,4 en 5 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.Met betrekking tot het onder 2 tot met 5 tenlastegelegde overweegt het hof met name dat, hoewel aannemelijk is geworden dat verdachte op bepaalde momenten hardhandig is opgetreden tegenover de in die onderdelen van de tenlastelegging genoemde partijen, niet bewezen is dat hij daarbij de grenzen van het ouderlijk tuchtrecht heeft overschreden en zijn optreden strafbare feiten als tenlastegelegd heeft opgeleverd.” 7. In HR DD 97.004 stond de vraag centraal hoe een beroep op het ouderlijk tuchtrecht straf(proces)rechtelijk moet worden geduid. In die zaak was, evenals onder meer in de onderhavige, het opzettelijk tegen het gezicht slaan door een ouder tenlastegelegd en werd een beroep gedaan op het ouderlijk tuchtrecht. In de rijk gedocumenteerde conclusie van de A-G Van Dorst valt te lezen dat in oudere rechtspraak het beroep op het recht van kastijding werd beschouwd als een bewijsverweer, te weten een ontkenning van het opzet dat tot mishandeling vereist is. Die opvatting is volgens hem verlaten. Thans moet een beroep op het ouderlijk tuchtrecht worden beschouwd als een kwalificatieverweer: het bewezenverklaarde opzettelijk slaan etc. levert, indien het binnen de grenzen van het ouderlijk tuchtrecht valt, geen mishandeling op. Aldus oordeeIde ook Uw Raad in die zaak. 8. Het hof heeft een opvoedkundig karakter aan de handelingen van verdachte toegekend en heeft om die reden, zo leid ik af uit de motivering, kennelijk geoordeeld dat ook voor de gevallen waarin het opzettelijk slaan en/of schoppen etc. van het betreffende kind op zich wel vaststond, van het tenlastegelegde vrijgesproken. Daarmee is het hof, zoals ook in het middel wordt betoogd, uitgegaan van een verkeerde rechtsopvatting. 9. Ik heb mijzelf nog wel afgevraagd of niet verdedigbaar is dat het hof de tenlastelegging aldus heeft gelezen dat daarin tot uitdrukking is gebracht dat verdachte de hem verweten gedragingen, slaan en/of schoppen en/of (..), op een zodanige gewelddadige wijze heeft verricht dat dit niet meer binnen het ouderlijk tuchtrecht valt en dat de vrijspraak niet meer inhoudt dan dat een zodanig gewelddadig handelen niet bewezen is. Uiteindelijk meen ik dat die uitleg van ’s hofs overweging niet voor de hand ligt. Of bijv. het geven van een klap binnen het ouderlijk tuchtrecht valt, is immers niet alleen afhankelijk van de wijze waarop is geslagen, maar ook van de omstandigheden waaronder de klap is uitgedeeld. 10 Derhalve heeft het hof een te ruime uitleg aan het tenlastegelegde “opzettelijk tegen de rug, de billen etc. slaan en/of ..” gegeven. Dat maakt dat de vrijspraak niet onder de bescherming van artikel 430 Sv valt en dat de procureur-generaal kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep (HR NJ 1961, 417, vaste rechtspraak). 11. De bestreden uitspraak is om bovengenoemde redenen onjuist en kan niet in stand blijven. Ik concludeer dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan. Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

10 oktober 2000 Strafkamer nr. 00290/00 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 8 maart 1999 in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een von-nis van de Politierechter in de Arron-disse-ments-rechtbank te ’s-Gravenhage van 2 juni 1998 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde. 2. Geding in cassatie Het beroep - dat uitsluitend gericht is tegen de door het Hof gegeven vrijspraken ter zake van het aan de verdachte onder 2 t/m 5 tenlastegelegde - is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De raadsman van de verdachte, mr. M.W. Stoet, advocaat te ‘s-Gravenhage, heeft het cassatieberoep tegengesproken. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep 3.1. Bij inleidende dagvaarding is, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, aan de verdachte tenlastegelegd: “2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1992 tot en met 1 juni 1996 te Rijswijk meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een persoon (te weten zijn, verdachte’s kind, [kind 1]), (telkens) (met kracht) - tegen het hoofd en/of de rug en/of de billen, en/of/althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of - tegen het/de be(e)n(en) heeft geslagen en/of geschopt en/of - de arm (met kracht) op de rug heeft gedraaid en/of - tegen de keel heeft gedrukt en/of de keel heeft dichtgeknepen, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht 3. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1992 tot en met 1 juni 1996, in elk geval in of omstreeks de maand mei 1996 te Rijswijk meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een persoon (te weten zijn kind, [kind 2]), (telkens) (met kracht) - tegen het lichaam heeft geduwd en/of - tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug en/of de billen en/of/althans het lichaam heeft geslagen en/of - tegen het/de be(e)n(en) geslagen en/of geschopt en/of - (telkens) (met kracht) de arm op de rug heeft gedraaid en/of - tegen de keel heeft gedrukt en/of de keel heeft dichtgeknepen, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht 4. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1992 tot en met 1 juni 1996 te Rijswijk meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een persoon (te weten zijn, verdachte’s, kind, [kind 3]), (telkens) (met kracht) - tegen het hoofd en/of de rug en/of de billen en/of/althans het lichaam heeft geslagen en/of - tegen het/de be(e)n(en) geslagen en/of geschopt en/of - tegen de keel heeft gedrukt en/of de keel heeft dichtgeknepen, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht 5. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1992 tot en met 1 juni 1996, in elk geval in of omstreeks de maand(en) maart 1995 en/of februari 1996 te Rijswijk meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een persoon (te weten zijn, verdachte’s, kind, [kind 4]), (telkens) (met kracht) - tegen de keel heeft gedrukt en/of de keel heeft dichtgeknepen en/of de arm op de rug heeft gedraaid en/of - tegen het hoofd en/of de rug en/of de billen en/of benen en/of/althans het lichaam heeft geslagen en/of - tegen het/de be(e)n(en) geslagen en/of geschopt, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht”. 3.2. Het Hof heeft de verdachte hiervan vrijgesproken. Omtrent deze vrijspraken heeft het Hof het volgende overwogen: "Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder (...) 2, 3, 4 en 5 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Met betrekking tot het onder 2 tot met 5 tenlastegelegde overweegt het hof met name dat, hoewel aannemelijk is geworden dat verdachte op bepaalde momenten hardhandig is opgetreden tegenover de in die onderdelen van de tenlastelegging genoemde partijen, niet bewezen is dat hij daarbij de grenzen van het ouderlijk tuchtrecht heeft overschreden en zijn optreden strafbare feiten als tenlastegelegd heeft opgeleverd”. 3.3. Nu het beroep is gericht tegen vrijspraken moet de Hoge Raad, gezien het eerste lid van art. 430 Sv, allereerst beoordelen of de Advocaat-Generaal bij het Hof in dat beroep kan worden ontvangen. Daartoe dient te worden onderzocht of de gegeven vrijspraken andere zijn dan die bedoeld in deze wetsbepaling. Dit brengt mee dat voor het onderhavige geval eerst de vraag moet worden beantwoord of het Hof, door te overwegen en te beslissen als hiervoor is weergegeven, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten en van iets anders heeft vrijgesproken dan was tenlastegelegd. 3.4. Uit deze overwegingen blijkt dat het Hof bij zijn bewijsbeslissing inzake het onder 2 tot en met 5 tenlastegelegde mede heeft betrokken de vraag of de tenlastegelegde feiten in verband met het aan de verdachte toekomende “ouderlijk tuchtrecht” (telkens) een strafbare mishandeling in de zin van art. 300, eerste lid, Sr opleveren. 3.5. Het “ouderlijk tuchtrecht” vormt evenwel geen onderdeel van de tenlastelegging. Het Hof heeft derhalve over de vraag of bewezen is dat het tenlastegelegde door de verdachte is begaan, niet op de grondslag van de tenlastelegging beraadslaagd en beslist. 3.6. De gegeven vrijspraak is dus niet een vrijspraak in de zin van art. 430 Sv. Daarvan kan immers slechts sprake zijn indien de vrijspraak steunt op het niet bewezen zijn van het aan de verdachte tenlastegelegde, en niet indien een straf- of kwalificatieuitsluitingsgrond aanwezig is. 3.7. Uit het voorgaande vloeit voort dat de Advocaat-Generaal bij het Hof kan worden ontvangen in het ingestelde beroep. 4. Beoordeling van het middel Uit hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen volgt dat het middel terecht is voorgesteld, zodat als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen; Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voor-zit-ter, en de raadsheren A.M.M. Orie en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 oktober 2000.