Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7406

Datum uitspraak2000-07-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199903780/1.
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 199903780/1. Datum uitspraak: 17 juli 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 8 november 1999 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van Amsterdam. 1 . Procesverloop Bij besiuit van 2 juli 1996 hebben burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: burgemeester en wethouders) appellant vergunning op grond van artikel 30 van de Huisvestingswet verleend tot het samenvoegen van de woningen [straat] 1083-souterrain/hs-achter, [straat]] 1083-I/II-V en [straat] 1083-II-A/III en de bedrijfsruirnten [straat] 1083-hs-voor en [straat] 1083-I achter tot één zelfstandige woning, onder voorwaarde van financiële compensatie ten bedrage van f 18.900,-. Bij besluit van 22 december 1997 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de bezwaarschriftencommissie van 12 november 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 8 november 1999, verzonden op dezeifde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 december 1999, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezeifde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 11 april 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2000, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W.H. van Otterloo, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H.W. Bartels, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1 Volgens artikel 11.1 van de Beleidsnota Woningonttrekking Binnenstad 1994 (hierna: de Beleidsnota) wordt, voor het samenvoegen van woonruirnte, waarbij elke afzonderiijke woonruirnte een (huur)prijs hoger dan de IHS-grens of de koopprijsgrens heeft, vergunning verleend onder de voorwaarde dat reëel of financieel wordt gecompenseerd. Volgens artikel 12.3 van de Beleidsnota is vrijstelling van de verplichting tot compensate in een beperkt aantal situaties mogefijk. In artikel 12.3.1 is onder meer bepaald dat vrijstelling wordt verleend bij samenvoeging van woonruirnte, waarbij de eigenaar een investering doet in het casco als bedoeld in 11.2. Volgens artikel 11.2, aanhef en onder b, van de Beleidsnota, voor zover hier van belang, wordt voor samenvoeging van woonruimte slechts vergunning verleend, onder voorwaarde van reële of financiële compensate, indien de aanvrager een investering doet in het casco van rninimaal f 35.000,-- indusief BTW. Hieronder wordt verstaan: funderingsherstel, in combinatie met de hieruit voortvloeiende werkzaarnheden; stabiliteitsverbetering; vernieuwen metselwerk en verankeringen; verbetering kapconstructies, indusief aanbrengen dakbeschot; vernieuwen vloeren, balklagen, bouwmuren, balkons; vernieuwen ramen en kozijnen. Voorts wordt gerekend tot de casco-verbetering een combinatie van bovenvermelde technische gebreken en de volgende werkzaamheden ten aanzien van groot onderhoud: vernieuwen van dakbedekkingen, schoorsteenlichamen en voegwerk. 2.2 In de beslissing op bezwaar hebben burgemeester en wethouders zich op het standpunt gesteld dat weliswaar door appellant f 330.571,-- in het casco wordt geïnvesteerd, maar dat hem daarvoor een subsidie van in totaal f 301.020,-- is verleend, zodat de eigen investering minder dan f 35.000,--, bedraagt. 2.3 Appellant heeft in hoger beroep herhaald zijn betoog dat de voorwaarde van financiële compensatie achterwege had behoren te blijven, orndat hij een bedrag van meer dan f 35.000,-- in het casco investeert. Weliswaar is hem subsidie toegezegd, maar die wordt eerst veel later uitbetaald, aldus appellant. 2.4 Ter zitting is door burgemeester en wethouders bevestigd dat de aan appellant in verband met de investering in het casco ten bedrage van ruim f 330.000,-- in 1997 toegezegde subsidies ten bedrage van ruim f 300.000,-- niet eerder dan 15 jaar na genoemd tijdstip, derhalve eerst in 2012 worden uitbetaald. Gelet daarop hadden die toezeggingen op het tijdstip dat appellant de investering deed en kosten terzake heeft moeten maken - hetgeen in ieder geval niet later is gebeurd dan in 1999 - een aanzienlijk lagere waarde dan f 300.000,--. Door appellant is in dit verband een bedrag van ongeveer f 135.000,-- genoemd, hetgeen door burgemeester en wethouders op zich niet is betwist. Daarvan uitgaande kan niet anders dan gecondudeerd worden dat, de in het algemeen gebruikellijke (ook door de belastingdienst in het algemeen gehanteerde) berekeningswijze voor de bepaling van de waarde van de in de toekomst te ontvangen bedragen volgend, het door appellant daadwerkelijk in het casco geinvesteerde bedrag (casu quo de terzake daadwerkefijk op appellant drukkende kosten) een bedrag van f 35.000,-- aanmerkeiijk overschrijden. Door burgemeester en wethouders is evenwel aangevoerd dat het vast beleid is dat de financiering van de uiteindelijk te ontvarigen subsidies niet als investering wordt aangemerkt, waarmee kennelijk beoogd wordt te stellen dat bij de bepaling van het bedrag dat door de eigenaar daadwerkelijk uit eigen middelen in het casco wordt geïnvesteerd geen rekening wordt gehouden met het feit dat subsidies pas geruime tijd na de toezegging tot verlening daarvan worden uitbetaald. Dat hier sprake zou zijri van vast en kenbaar beleid is echter door burgemeester en wethouders niet aannemelijk gemaakt. De Beleidsnota vermeldt daarover niets. Ook in de beslissing op bezwaar - waarin er overigens ten onrechte van wordt uitgegaan dat de subsidies in termijnen zullen worden uitbetaald - ontbreekt een motivering op dat punt, hetgeen te meer klemt nu hier sprake is van een ongebruikelijke, van de in het algemeen gehanteerde methode afwijkende, berekeningswijze. Dit leidt tot de condusie dat de beslissing op bezwaar wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft dit miskend. 2.5 Het hoger beroep is mitsdien gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen. 2.6. Er zijn termen voor een proceskostenveroordeling als hierna vermeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 8 november 1999, 98/749 GEMT 21; II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; III. vernietigt het besiuit van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 22 december 1997, BWET.1Z 16-96-0034; IV. draagt burgemeester en wethouders van Amsterdam op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen; V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Amsterdam in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 2.840,--, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Amsterdam te worden betaald aan appellant; VI. gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (f 550,-) vergoedt; Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtefijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtefijn-van Bilderbeek w.g. Hoogenboom Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2000 119. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,