Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7420

Datum uitspraak2000-10-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers00.390
Statusgepubliceerd


Uitspraak

JKL Rekestnummer: 00.390 Datum beschikking: 11 oktober 2000 ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Civiel Recht - Kamer A Beschikking in de zaak van: 1. [verzoeker 1], 2. [verzoeker 2], 3. [verzoeker 3], allen wonende te Enschede, verzoekers, procureur: mr. E. Grabandt, advocaten: mr. J.M. Beer te Amsterdam en mr. M.J. de Witte te Amersfoort, t e g e n: 1. DE STAAT DER NEDERLANDEN, zetelende te ’s-Gravenhage, procureur: mr. J.W.H. van Wijk, 2. DE PROVINCIE OVERIJSSEL, zetelende te Zwolle, advocaat: mr. J.A. van Wijmen te Zwolle, 3. DE GEMEENTE ENSCHEDE, zetelende te Enschede, advocaat: mr. W. van de Wetering te Enschede, gerequestreerden. 1. Het procesverloop 1.1 Verzoekers hebben op 15 juni 2000 een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoeken een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. 1.2 Gerequestreerden hebben schriftelijk te kennen gegeven dat zij geen inhoudelijk verweer zullen voeren tegen het verzoek en dat zij zich refereren aan het oordeel van de rechtbank. Wel verzoeken zij de rechtbank, bij toewijzing van het verzoek, het getuigenverhoor te doen plaatsvinden op een wat langere termijn, bij voorkeur na afronding van het rapport van de onafhankelijke Commissie onder voorzitterschap van mr. dr. M. Oosting (verder te noemen “de Commissie”). 1.3 Bij brief van 3 augustus 2000 heeft mr. Beer verzocht het voorlopig getuigenverhoor op korte termijn te doen plaatsvinden. 1.4 De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaats gevonden op 27 september 2000. Verzoekers R.J. Noordman en I. Paalman zijn verschenen, vergezeld van mrs. Beer en De Witte. Voorts zijn verschenen mrs. Van Wijk, Van Wijmen en Van de Wetering. 2. De beoordeling 2.1 Ter zitting is gebleken dat de Commissie er naar streeft voor het eind van dit jaar haar eindrapport gereed te hebben. Gerequestreerden wensen de getuigen niet eerder te horen dan na de openbaarmaking van dit rapport. Verzoekers wensen echter de getuigenverhoren op korte termijn, bij voorkeur vóór openbaarmaking van het rapport, te laten plaatsvinden. Voorts hebben gerequestreerden, hoewel zij zich reeds schriftelijk hadden gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, ter zitting te kennen gegeven dat een voorlopig getuigenverhoor wellicht overbodig is, aangezien een groot aantal van de door verzoekers voorgedragen getuigen reeds door de Commissie zal worden gehoord. 2.2 De rechtbank is van oordeel dat het horen van getuigen door de Commissie niet gelijk kan worden gesteld aan het horen van getuigen in het kader van een voorlopig getuigenverhoor ten overstaan van een rechter-commissaris. De verhoren bij de Commissie vinden niet in het openbaar plaats en de getuigen worden niet onder ede gehoord. Voorts hebben verzoekers bij de Commissie geen enkele invloed op de aan de getuigen te stellen vragen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verzoekers een te rechtvaardigen belang hebben bij het horen van getuigen onder ede en ten overstaan van een rechter-commissaris. 2.3 Ter beantwoording van de vraag op welk tijdstip de verhoren dienen plaats te vinden dient de rechtbank de belangen van verzoekers en de belangen van gerequestreerden tegen elkaar af te wegen. Hierbij komt de rechtbank tot de conclusie dat niet gesteld kan worden dat de belangen van één van partijen zodanig veel zwaarder wegen dan de belangen van de andere partij, dat daardoor de verhoren op een eerder dan wel later tijdstip dan gebruikelijk dienen plaats te vinden. De rechtbank zal daarom bepalen dat de verhoren op de bij deze rechtbank gebruikelijke termijn van ongeveer 6 weken na deze beschikking dienen plaats te vinden. Verzoekers dienen zelf te beoordelen welke getuigen zij als eersten willen laten horen. 2.4 Hoewel de rechtbank uit een oogpunt van werklastbeheersing het aantal te horen getuigen gebruikelijk beperkt tot maximaal vijf, zal zij thans reeds toestemming geven tot het horen van tien getuigen. Indien na het horen van deze tien getuigen het horen van nog enkele getuigen noodzakelijk voorkomt dan dienen verzoekers dit schrif-telijk en gemotiveerd aan de voorzitter van deze kamer, mr. B.C. Punt, mee te delen. Deze zal in overleg met de rechter-commissaris beslissen of en zo ja wanneer, daartoe nog gelegenheid zal worden gegeven. Het in het verzoekschrift gestelde met betrekking tot het voorbe-houd nog andere dan de opgegeven getuigen te horen verdraagt zich niet met het bepaalde in artikel 215 lid 2 aanhef en sub c Rv. De rechter-commissaris zal echter, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, redelijke en proces-economie bevorderende verzoeken tot het horen van thans nog niet opgegeven getuigen, in welwillende overweging nemen. 2.5 Het verzoek is op de wet gegrond en als na te melden voor toewijzing vatbaar. BESLISSING: De rechtbank: Beveelt dat omtrent de in het verzoekschrift vermelde feiten zullen worden gehoord tien van de in het verzoekschrift genoemde getuigen. Bepaalt dat de verhoren zullen plaatsvinden op: maandag 20 november 2000, maandag 4 december 2000, dinsdag 5 december 2000 en woensdag 6 december 2000, telkens vanaf 9.30 uur tot uiterlijk 16.00 uur en telkens met een maximum van drie getuigen per dag, in het paleis van justitie, Prins Clauslaan 60 te 's-Gravenhage, ten overstaan van mr. A.V. van den Berg, die te dezen tot rechter-commissaris wordt benoemd. Bepaalt, in afwijking van het bepaalde in artikel 216 lid 1 Rv dat de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschik-king aan alle partijen dient toe te zenden. Deze beschikking is gegeven door mrs. Punt, Joele en Van Coeverden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2000, in tegenwoordigheid van de griffier.