Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7434

Datum uitspraak2000-01-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers99/43 WET POE
Statusgepubliceerd


Uitspraak

99/43 WET POE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA Veertiende kamer Uitgesproken d.d.: 5 januari 2000 UITSPRAAK in het geding tussen: Stichting Keerpunt, gevestigd te Roosendaal, eiseres, E.C.M. van den Bouwhuijsen-Kortman te Roosendaal, gemachtigde, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, te Roosendaal, verweerder. 1. Procesverloop: Bij besluit van 30 juni 1998 heeft verweerder verkeersmaatregelen vastgesteld ten behoeve van de realisering van de doortrekking van de Van Beethovenlaan te Roosendaal (hierna: het primaire besluit). De bezwaren van eiseres hiertegen zijn door verweerder bij besluit van 24 november 1998, verzonden op 30 november 1998, (hierna: het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft bij brief van 6 januari 1999 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij brief van 10 januari 1999 heeft eiseres het beroep nader gemotiveerd. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en bij brief van 3 februari 1999 een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 25 november 1999. Eiseres is verschenen bij haar bestuurders E.C.M. van den Bouwhuijsen-Kortman, J.V.J.M. van den Bouwhuijsen en I.J. Klaver, bijgestaan door gemachtigde mr. I.M. van den Heuvel. Verweerder is verschenen bij gemachtigden J. Buscop en P.A.J. van der Sanden. 2. Beoordeling: Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan. Bij het primaire besluit heeft verweerder verkeersmaatregelen vastgesteld ten behoeve van de realisering van de doortrekking van de Van Beethovenlaan te Roosendaal. Publicatie hiervan heeft plaatsgevonden op 19 juli 1998. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belanghebbende in de zin van de Wegenverkeerswet is. Daartoe is overwogen dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat hij die als normale weggebruiker aan het verkeer deelneemt, niet kan worden geacht een persoonlijk c.q. bijzonder belang te hebben bij de genomen verkeersmaatregelen. Eiseres heeft tegen dat besluit - samengevat - aangevoerd dat zij moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Eiseres stelt daartoe dat het behoud c.q. herstel van de natuurlijke rijkdommen en leefbaarheid van de stedelijke gebieden in West-Brabant een algemeen en collectief belang is dat zij krachtens haar doelstellingen behartigt en dat zij in dat kader op diverse manieren feitelijk werkzaam is geweest. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 20 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) kan een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank. Het primaire besluit ziet op een aantal verkeersmaatregelen die nodig zijn naar aan-leiding van de doortrekking van de Dunantstraat tot de Burgemeester Prinsensingel en ter bevordering van de verkeersveiligheid en snelle verkeersafwikkeling in het centrum. Vanuit dat uitgangspunt dienen vrijliggende fietspaden en een rotonde te worden aangelegd, dient een parkeerverbod in de Dunantstraat te worden ingesteld, moet voorrang geregeld worden, moeten verkeerslichten verwijderd worden en dienen verkeerscirculatiemaatregelen genomen te worden middels het plaatsen van borden. De rechtbank gaat er van uit dat een aantal van voormelde maatregelen een verkeersbesluit oplevert in de zin van artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer. In geschil is of eiseres een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20 van de WVW 1994. Deze vraag dient beantwoord te worden aan de hand van het bepaalde in artikel 1:2, derde lid, van de Awb, waarin ten opzichte van het eerste lid van genoemd artikel een verruiming van het begrip belanghebbende wordt gegeven. In artikel 1:2, derde lid, van de Awb is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen individueel belang heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarbij miskend dat tot de belangen van eiseres mede worden gerekend de belangen omschreven in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Dit leidt ertoe dat het beroep van eiseres gegrond zal worden verklaard en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het wettelijke vereiste van een deugdelijke motivering zoals neergelegd in artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank zal thans beoordelen of zij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zal laten, overeenkomstig artikel 8:72, derde lid, van de Awb. Daartoe wordt als volgt overwogen. Gelet op artikel 1:2, derde lid, van de Awb dient de rechtbank te onderzoeken of eiseres belanghebbende is bij het verkeersbesluit en te bezien of de daarbij betrokken algemene en collectieve belangen door eiseres krachtens haar doelstellingen en blijkens haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder worden behartigd. Blijkens artikel 2 van de statuten van eiseres heeft zij ten doel: "a. het vergroten van de betrokkenheid van de Westbrabantse bevolking bij de milieu- en leefbaarheidsproblematiek in West-Brabant en daarbuiten; b. het bevorderen van de samenwerking in de meest ruime zin van het woord tussen de stichting en groeperingen die zich op welke wijze dan ook - direct zowel als indirect - bezig houden met de milieu- en leefbaarheidsproblematiek; c. het ontplooien van activiteiten die een bijdrage kunnen leveren tot behoud casu quo herstel van de natuurlijke rijkdommen en leefbaarheid van de stedelijke en landelijke gebieden en in West-Brabant en daarbuiten." De bij het verkeersbesluit betrokken belangen kunnen in ieder geval niet onder de sub a. en b. genoemde doelstellingen worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is het onder c. omschreven algemene belang onvoldoende concreet om te kunnen zeggen dat er voldoende belang is bij het verkeersbesluit. Het een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van het stedelijk gebied staat in een te ver verwijderd verband met de door het verkeersbesluit gestelde te dienen doelen als verkeersveiligheid en snelle verkeersafwikkeling. Van de zijde van eiseres is ter zitting in het bijzonder gesteld dat het verkeersbesluit van invloed is op de automobiliteit in het betrokken gebied en dat de Stichting staat voor het terugdringen van de automobiliteit omdat de auto door haar als een ziekte in de maatschappij wordt beschouwd. Voorts is betoogd dat deze doelstelling duidelijk blijkt uit de feitelijke werkzaamheden van eiseres, waarvan ter zitting een beeld is geschetst. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de door eiseres genoemde concrete belangenbehartiging, te weten de beperking van de automobiliteit en het weren van de auto uit de maatschappij, niet uit de statuten blijkt. Met name blijkt hieruit niet dat zij dit belang in het bijzonder behartigt. Dat de feitelijke werkzaamheden van eiseres daar wel blijk van zouden geven is onvoldoende om belang bij het verkeersbesluit aan te nemen. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb moet de behartiging van de algemene en collectieve belangen immers zowel blijken uit de doelstellingen als uit de feitelijke werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat eiseres een voldoende in de doelstellingen geconcretiseerd algemeen of collectief belang behartigt dat voldoende wordt geraakt door de gevolgen van het verkeersbesluit. Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Nu het beroep van eiseres gegrond zal worden verklaard, zal de rechtbank bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht aan haar dient te worden vergoed. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 710,--, waarbij 1 punt is toegekend voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting. Het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld. 3. Beslissing: De rechtbank: verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; gelast dat verweerder de proceskosten van eiseres tot een bedrag van f 710,-- aan haar vergoedt, ten laste van de gemeente Roosendaal; gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van f 420,-- vergoedt, ten laste van de gemeente Roosendaal. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Van der Poel, in tegenwoordigheid van mr. Van Raak als griffier, op 5 januari 2000 Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak. Afschrift verzonden d.d.: jt