Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7457

Datum uitspraak2000-06-23
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200001668/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200001668/1. Datum uitspraak: 23 juni 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker] te [woonplaats], verzoeker, en burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland, verweerders. 1 Procesverloop Bij besluit van 2 februari 2000 hebben verweerders het wijzigingsplan "[..]" vastgesteld, zijnde een wijziging van het bestemmingsplan "[plan]” Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij brief van 3 april 2000, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2000, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juni 2000, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. Wouters, en verweerders, vertegenwoordigd door A. Bosselaar, zijn verschenen. Voorts is […] Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. F.P.J.M. Otten en C. van Zelderen, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447). Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht. 2.2. In het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan "[plan]" is vermeld dat een wijziging van dit bestemmingsplan geen goedkeuring behoeft. Tegen het in geding zijnde wijzigingsplan zijn geen bedenkingen ingediend. 2.3. Ingevolge artikel 11, achtste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de Wet) behoeven de besluiten van burgemeester en wethouders tot wijziging van een bestemmingsplan geen goedkeuring van gedeputeerde staten, voorzover deze in hun besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan zulks hebben omschreven en tegen die uitwerking of wijziging niet van bedenkingen is gebleken. Ingevolge artikel 11, negende lid, van de Wet kan een belanghebbende, voorzover op een besluit van burgemeester en wethouders tot wijziging van een bestemmingsplan het achtste lid van toepassing is, tegen dat besluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Artikel 28, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken. Ingevolge artikel 28, achtste lid, van de Wet treedt het besluit van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring in werking daags na afloop van de beroepstermijn. indien binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is ingediend, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. 2.4. Nu artikel 28, achtste lid, van de Wet in artikel 11, negende lid, van de Wet van overeenkomstige toepassing is verklaard, dienen deze artikelen naar het oordeel van de Voorzitter aldus te worden gelezen dat het besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan, dat niet aan goedkeuring is onderworpen, in werking treedt na afloop van de beroepstermijn. Dit brengt met zich dat het door verzoeker ingediende bezwaarschrift tot gevolg heeft dat de werking van het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan van rechtswege is opgeschort. Om die reden heeft het door verzoeker, hangende de beslissing op het bezwaarschrift, ingediende verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht geen betekenis. Verzoeker heeft derhalve geen belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit. 2.5. Ten overvloede wijst de Voorzitter erop dat blijkens de stukken geen publicatie heeft plaatsgevonden van het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan. Slechts het voornemen om een wijzigingsprocedure toe te passen, alsmede het besluit tot verlening van een bouwvergunning zijn bekend gemaakt. Verder is komen vast te staan dat geen overleg is gevoerd met belanghebbenden, hetgeen op gespannen voet staat met artikel 11, tweede lid, van de Wet. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.D. Vink, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Vink Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2000 12-153. Verzonden: 23 juni 2000 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,