Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7543

Datum uitspraak2000-09-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/04119
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het enkele feit dat de inspecteur rekeningen motorrijtuigenbelasting verstuurt op basis van door de RDW aangeleverde onjuiste gegevens is geen beletsel voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Dit strijdt niet met het vertrouwens- of het rechtszekerheidsbeginsel.


Uitspraak

99/04119 14 september 2000 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Centaal bureau motorrijtuigenbelasting, de inspecteur, gedagtekend 24 november 1999, betreffende de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting voor het motorrijtuig met het kenteken VV-00-VV over de periode 25 mei 1997 tot en met 24 mei 1999. Het beroep is behandeld op de zitting van 31 augustus 2000. BESLISSING Het Hof - verklaart het beroep ongegrond; - gelast de inspecteur het griffierecht ad f 60,- aan belanghebbende te vergoeden en - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 710,-, beide bedragen te betalen door de Staat. GRONDEN 1.1. Belanghebbende was tot en met 28 juni 1999 houder van het genoemde motorrijtuig, een Volkswagen Taro Diesel met dubbele cabine. Het motorrijtuig is een personenauto in de zin van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. Sinds 2 oktober 1995 stond de auto, voorzien van een grijs kenteken, op naam van belanghebbende; het kentekenbewijs deel I is op 25 mei 1992 afgegeven. Belanghebbende gebruikt de Volkswagen als bestelauto in zijn bedrijf. 1.2. Belanghebbende ontving aanvankelijk van de inspecteur rekeningen naar het tarief voor een personenauto. Met ingang van 25 februari 1996 kreeg belanghebbende, zonder dat sprake was van enige handeling aan zijn kant, rekeningen naar het tarief van een bestelauto in verband met een op 12 december 1995 aangebrachte mutatie in het RDW-bestand. De betreffende rekening d.d. 24 februari 1996 bevatte de aanduiding "bestelauto". 1.3. Bij een administratieve controle bleek dat de gegevens van de RDW in een aantal gevallen, waaronder dat van belanghebbende, niet juist waren. Daarop heeft de inspecteur uiteindelijk op 1 oktober 1999 de in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van f 3.762,-, zijnde het verschil tussen het tarief voor een personenauto en een bestelauto. 1.4. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt op 27 oktober 1999. De inspecteur heeft de ontvangst van het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag bevestigd en daarbij melding gemaakt van de mogelijkheid voor belanghebbende om te worden gehoord. De inspecteur heeft zonder enige reactie van belanghebbende af te wachten uitspraak op het bezwaarschrift gedaan. 2. De inspecteur heeft ter zitting nog verklaard dat hij de naheffing heeft beperkt tot twee jaar omdat de fout voortvloeit uit onjuiste gegevensverstrekking door de RDW en dat hij daarom ook geen boete heeft opgelegd; dat hij niet weet wat de oorzaak is geweest van de onjuiste informatie door de RDW; dat hij zonder horen, uitspraak op het bezwaar heeft gedaan en het daarom juist vindt dat belanghebbende griffierecht en proceskosten vergoed krijgt. 3.1. Uiteindelijk is niet meer in geschil dat op basis van de wettelijke bepalingen de verschuldigde belasting berekend had moeten worden naar het tarief voor een personenauto. In beginsel heeft de inspecteur dan ook op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het recht de te weinig geheven belasting na te heffen. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur niets gedaan of nagelaten om aan te nemen dat hij enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden door aan belanghebbende de in geschil zijnde naheffingsaanslag op te leggen. Het enkele feit dat de inspecteur in 1996 rekeningen is gaan verzenden tot een te laag bedrag is onvoldoende reden om op basis van het vertrouwensbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel aan te nemen dat het opleggen van een naheffingsaanslag niet meer mogelijk is. 3.2. Belanghebbende heeft in de beroepsfase alle punten naar voren kunnen brengen die hij van belang acht. Het hof ziet dan ook geen reden de uitspraak op bezwaar te vernietigen om het enkele feit dat de inspecteur belanghebbende niet gehoord heeft in de bezwaarfase. 4. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij belanghebbende de proceskosten wil vergoeden. Het hof zal de inspecteur dan ook veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en wel tot een bedrag van f 710,-, zijnde 2 (voor proceshandelingen) x f 710,- x 0,5 (voor het gewicht van de zaak). De uitspraak is gedaan op 14 september 2000 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van Wessel als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier. Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van de mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als belanghebbende beroep in cassatie instelt.