Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7598

Datum uitspraak2000-08-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/4826
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr.: AWB 00/4826 VRWET inzake : A, van (gestelde) Iraakse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, eiser, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij bevel tot bewaring van 12 juli 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op 12 juli 2000 schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven. Bij beroepschrift van 14 juli 2000 heeft mr. P.S.J. Nuijten, advocaat te Amsterdam, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding. Bij brief van 24 juli 2000 heeft eisers gemachtigde de gronden van het beroepschrift aangevuld. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 25 juli 2000. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Nuijten, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. X.I.B. Hendriks, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van verweerders ministerie. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft aangevoerd dat de staandehouding op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden, nu in het terzake opgemaakte proces-verbaal niet is vermeld op grond van welke feiten of omstandigheden een controle op de naleving van de bepalingen van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) heeft plaatsgevonden. Evenmin is komen vast te staan of bij de controle ambtenaren van de Arbeidsinspectie aanwezig waren dan wel of de werkgever is gehoord. Er bestond vóór de controle geen vermoeden dat de bepalingen van de WAV werden overtreden. Evenmin bestond vóór die controle een vermoeden dat eiser in het bedrijf werkzaam was. Op grond van het vorenstaande moet dan ook worden aangenomen dat de opsporingsambtenaren niet op juiste wijze gebruik hebben gemaakt van de hen in beginsel toekomende bevoegdheden. Eisers gemachtigde verwijst in dit kader naar eerdere uitspraken van deze rechtbank, zittinghoudende te Amsterdam, waarbij in soortgelijke zaken de (vreemdelingenrechtelijke) staandehouding om die reden als onrechtmatig werd geoordeeld. Verweerder heeft aangevoerd dat de opsporingsambtenaren op grond van de artikelen 5:13 en 5:15 van de Awb bevoegd waren om een controle op grond van de bepalingen van de WAV te verrichten en - nadat was geconstateerd dat eiser in dat pand werkzaamheden verrichte - eiser te vragen om een identiteitsbewijs. De aanvraagformulieren om een laissez-passer zijn op 24 juli 2000 via de IND verzonden naar de autoriteiten van Irak. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat door opsporingsambtenaren een controle op grond van de bepalingen van de WAV is gehouden in het perceel [...]straat 141 te B, alwaar is gevestigd "Grill steakhouse C". De rechtbank merkt op dat het toezicht op grond van de WAV wordt beheerst door het bepaalde in de artikelen 5:15 en 5:13 van de Awb, nu noch de WAV, noch de Vw daaromtrent specifieke bepalingen bevat. Artikel 5:15 van de Awb geeft toezichthouders de bevoegdheid elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner. Aangezien de betreden plaats geen woning betreft hebben de betrokken toezichthouders het pand zonder toestemming mogen betreden. De Awb noch de WAV stelt aan de uitoefening van de bevoegdheid de eisen zoals namens eiser zijn aangevoerd. Hetgeen eiser in dat kader heeft aangevoerd kan dan ook niet slagen. In artikel 5:13 van de Awb is bepaald dat toezichthouders slechts gebruik maken van hun bevoegdheden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Niet is gebleken dat de verbalisanten in deze op onredelijke wijze van hun bevoegdheid gebruik hebben gemaakt. Nu uit het dossier blijkt dat eiser tijdens een controle op grond van de WAV door de opsporingsambtenaren werkend in een horecabedrijf is aangetroffen, waren de opsporingsambtenaren bevoegd eiser naar een identiteitbewijs te vragen. Nu eiser heeft medegedeeld dat hij geen identiteitsbewijs kon tonen en niet is gebleken dat het eiser was toegestaan in Nederland te verblijven, is de rechtbank van oordeel dat er op dat moment ten aanzien van eiser concrete aanwijzingen over illegaal verblijf bestonden. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat de staandehouding van eiser op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser niet beschikt over een geldige titel tot verblijf, dat zijn identiteit en nationaliteit niet vaststaan, dat hij niet beschikt niet over een vaste woon- of verblijfplaats, noch over voldoende middelen van bestaan om in zijn levensonderhoud te voorzien. De uitzetting van eiser is gelast. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerders standpunt dat er voldoende aanleiding is om aan te nemen dat eiser zich aan zijn verwijdering zal onttrekken, niet ongegrond is. De rechtbank is ten slotte niet gebleken dat een reëel perspectief op de verwijdering van eiser ontbreekt. Evenmin is gebleken dat verweerder het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van eiser onvoldoende voortvarend ter hand neemt. De rechtbank concludeert dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. In dit kader acht de rechtbank nog van belang dat eiser tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 34j Vw of artikel 8:75 Awb. III. BESLISSING: De rechtbank - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2000, in tegenwoordigheid van L.W. Visser, griffier. Afschrift verzonden op: Conc.: FS/LV Coll : Bp : - D : B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.