Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7696

Datum uitspraak2000-04-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/01134
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gelet op de omvang van de restauratie behoort het huurwaardeforfait niet tot het inkomen. Op de in aanmerking komende kosten van onderhoud komt niettemin wel de aan het huurwaardeforfait gerelateerde drempel in mindering.


Uitspraak

99/01134 10 april 2000 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is een beroepschrift ontvangen op 15 april 1999, ingediend door zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder met dagtekening 26 maart 1999 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f 26.142,- en is bij de bestreden uitspraak verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 16.387,-. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar uiteindelijk een belastbaar inkomen van f 2.543,-. Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak. Met toestemming van de voorzitter van de belastingkamer heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft een conclusie van dupliek ingezonden. Ter zitting van 17 februari 2000 zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede verweerder. Belanghebbende heeft ter zitting een aantal foto's getoond waarop verweerder heeft kunnen reageren. Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende, geboren in 1946 en eertijds stukadoor, ontvangt een WAO-uitkering. Medio 1995 heeft belanghebbende zijn eigen woning verkocht voor ruim f 500.000,- en daarna is hij bij zijn moeder in gaan wonen. 2.2. De voormalige, hoogbejaarde bewoner van het pand a-straat te Z, (ook omschreven als de "gotische kapel"), ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, heeft dit pand in december 1995 voor f 270.000,- aan belanghebbende verkocht. De verkoper bewoonde een ingetimmerde ruimte, terwijl de rest van het pand leeg stond. 2.3. Samen met A, een voormalige collega die ook was afgekeurd, heeft belanghebbende de noodzakelijke restauratie van het pand ter hand genomen en in eigen beheer uitgevoerd. De Vereniging Historisch Z heeft belanghebbende en A in oktober 1998 onderscheiden voor hun uitvoering van de restauratie. 2.4. Medio 1997, na het overlijden van zijn moeder, heeft belanghebbende het pand voorzien van een toilet en is hij er, naar hij zelf verklaarde, gaan wonen. In 1996 stond hij wel ingeschreven op het adres a-straat 1. 2.5. Belanghebbende heeft van de gemeente en de provincie een bijdrage verzocht in de kosten van de restauratie. In verband met het ontbreken van financiƫle ruimte hebben deze instellingen geen bijdrage toegekend. 2.6. Op verzoek van belanghebbende heeft het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren Amersfoort (Bureau monumentenpanden) het bedrag van de aftrekbare onderhoudskosten vastgesteld op f 228.000,-, uitgaande van een door de gemeente opgestelde begroting op basis van uitvoering van de werkzaamheden door een beroepsmatig handelende aannemer, uitkomende op een totaal bedrag van f 524.956,-. Een medewerker van de Belastingdienst heeft het pand ter plaatse bezocht en een advies opgesteld. 2.7. De gemeente Z heeft de WOZ-waarde van het pand vastgesteld op f 79.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 1995. 2.8. Tussen partijen is uiteindelijk niet in geschil dat belanghebbende een bedrag van f 20.270,- heeft uitgegeven voor de restauratie van het pand (f 19.070,- aan huur en verbruik van materialen en f 1.200,- aan reiskosten voor transport). 3. Geschil In geschil is de vraag - of belanghebbende de forfaitaire huurwaarde van het pand tot zijn inkomen moet rekenen; - of en in hoeverre recht bestaat op aftrek van de kosten van de restauratie. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de pleitnota. 4.2. Ter zitting heeft de gemachtigde nog verklaard dat het pand bij de aanvang van de restauratie geen toilet en geen keuken bevatte; dat belanghebbende veel materiaal voor niets kon krijgen; dat in 1996 alleen onderhoud is uitgevoerd; dat er ook sprake was van verbeteringen (keuken, toilet, sanitair); dat hij na het overlijden van zijn moeder een toilet heeft gerealiseerd maar dat er op dit moment nog geen douche aanwezig is; dat er sinds medio 1999 een vaste kookgelegenheid is; dat hij uiteindelijk f 15.000,- heeft ontvangen als subsidie voor woningverbetering; dat de restauratie nog niet helemaal klaar is maar dat belanghebbende al wel in het pand woont; dat hij zich per 15 december 1995 op a-straat 1 heeft laten inschrijven; dat hij daar over een telefoonaansluiting beschikt. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. In het advies, uitgebracht aan het Bureau Monumentenpanden, wordt de bron-vraag ter beoordeling open gelaten en in de bezwaarfase heeft verweerder deze kwestie nog aangestipt. Uiteindelijk heeft verweerder niet betwist dat het pand a-straat 1 is aan te merken als een bron van inkomen zodat zulks tussen partijen vaststaat. 5.2. Evenmin is tussen partijen in geschil dat belanghebbende het pand heeft bestemd als eigen woning en dat derhalve in beginsel het bepaalde in artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1996, hierna: de Wet) van toepassing is. Het Hof zal er veronderstellenderwijs en gelet op de inschrijving in de gemeentelijke bevolkingsadministratie van uitgaan dat belanghebbende het pand ten tijde van de aankoop bestemd had als hoofdverblijf. 5.3. Tegenover de expliciete betwisting door belanghebbende heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende reeds in 1996 daadwerkelijk op het adres a-straat 1 woonde. Gelet op de tot de gedingstukken behorende foto's, de omschrijving van de omvangrijke werkzaamheden in het onder 5.1 genoemde advies en de toelichting ter zitting is het Hof van oordeel dat het pand direct na de aankoop feitelijk ongeschikt was voor bewoning en pas in 1997, na het aanbrengen van voor bewoning noodzakelijke voorzieningen, daartoe geschikt is gemaakt. In 1996 was er dan ook nog geen sprake van een als woning te kwalificeren pand dat als zodanig ter beschikking van belanghebbende stond. 5.4. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de restauratiewerkzaamheden niet alleen zijn te kwalificeren als onderhoudswerkzaamheden maar evenzeer hebben geleid tot verbetering van het pand. Na plaatselijke opname heeft een medewerker van de Belastingdienst de kosten voor de onderhoudscomponent in het geheel van de werkzaamheden bepaald op circa 43,5%. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verdeling bij het uitvoeren van de werkzaamheden in eigen beheer anders zou moeten zijn en daartoe is in ieder geval niet voldoende de enkele stelling dat in het geheel van de restauratie, de werkzaamheden in 1996 uitsluitend betrekking hadden op onderhoud. 5.5. Belanghebbende heeft het pand bestemd als hoofdverblijf en beschikte, anders dan tijdelijk, niet elders over woonruimte. De waarde van het pand op 1 januari 1996 is dan ook te stellen op 60% van f 270.000,- en de daarvan afgeleide forfaitaire huurwaarde op f 3.360,-. Het feit dat de WOZ-waarde op 1 januari 1995 door de gemeente Z is bepaald op f 79.000,- is onvoldoende reden om aan te nemen dat de door belanghebbende in december 1995 betaalde koopsom in betekenende mate af zou wijken van de waarde in het economische verkeer op 1 januari 1996. Gelet op de strekking van de monumentenregeling als verwoord in het zevende lid van artikel 42a van de Wet (aftrek van meerkosten voor onderhoud voortvloeiende uit het monumentale karakter van panden) is er geen reden enige drempel buiten aanmerking te laten wanneer de facto geen sprake is van het ter beschikking staan van een eigen woning en zulks wel te doen wanneer wel sprake is van een woning. 5.6. Het Hof zal het bedrag van de kosten, lasten en afschrijvingen nader bepalen als volgt: - onderhoudswerkzaamheden 43,5% x f 20.270,- f 8.818,- - lasten en verzekeringen - 735,- - afschrijving 15% van f 8.160,-, zijnde 23/7 x f 3.360,-) - 1.224,- f 10.777,- Het Hof berekent het belastbaar inkomen dan ook als volgt: - persoonlijk inkomen f 20.187,- - rente minus betaalde rente en minus rentevrijstelling 59,- - aftrek monumentenwoning f 10.777,- minus de drempel van f 4.800,- - 5.977,- af f 14.269,- 6. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en wel tot een bedrag van f 3.550,-, zijnde 2,5 x f 710,- x 1. 7. Beslissing Het Hof - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak van verweerder; - vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 14.269,-; - gelast verweerder het griffierecht ad f 85,- aan belanghebbende te vergoeden en - veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 3.550, te betalen door de Staat. De uitspraak is vastgesteld op 10 april 2000 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. Trippert als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Het lid van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste: a- de naam en het adres van de indiener; b- een dagtekening; c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d- de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.