Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7714

Datum uitspraak2000-01-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers98/2791
Statusgepubliceerd


Indicatie

WOZ-beschikking is nog niet onherroepelijk komen vast te staan. De aanslag OZB is reeds opgelegd naar de bij deze beschikking vastgestelde waarde. De termijn waarbinnen verweerder uitspraak kan doen met betrekking tot bezwaar tegen de aanslag OZB vangt pas aan als de WOZ-beschikking onherroepelijk vaststaat. Uitspraak van verweerder is te vroeg gedaan en wordt door het Hof vernietigd.


Uitspraak

98/2791 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de afdeling heffingen en invordering van de Bestuursdienst van de gemeente P, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ingekomen op 22 juni 1998, ingediend door mr. A en mr. B (C & D Belastingadviseurs) te Q als haar gemachtigde. Het beroep, dat is aangevuld bij brief van 14 december 1998, is gericht tegen de uitspraak van verweerder met dagtekening 5 juni 1998 betreffende 110 op één aanslagbiljet gemeentelijke heffingen verenigde aanslagen voor het jaar 1997. Het aanslagbiljet omvat 86 aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen tot een gezamenlijk bedrag van f -, en 24 aanslagen in het rioolrecht tot een gezamenlijk bedrag van f -. Bij de bestreden uitspraak zijn de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen verminderd tot een bedrag van in totaal f - en de aanslagen in het rioolrecht tot een bedrag van f -. Het beroep, dat naar het Hof begrijpt alleen de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen betreft, strekt primair tot vernietiging van de uitspraak en van de aanslagen, en subsidiair respectievelijk meer subsidiair tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslagen tot een totaal bedrag van f -, respectievelijk f -. Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Met toestemming van de voorzitter van de belastingkamer heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft een conclusie van dupliek ingezonden. Ter zittingen van 17 september 1999 en 3 december 1999 zijn verschenen, voor zover in deze zaak van belang, de gemachtigden namens belanghebbende en prof.mr. E namens verweerder. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. De aanslagen zijn berekend naar heffingsgrondslagen zoals vermeld op de bij het aanslagbiljet behorende specificatie (bladnr. 1 tot en met 4), overeenkomstig de waarden van de onroerende zaken zoals die bij de ingevolge hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken genomen beschikkingen voor het tijdvak 1997 tot en met 2000 zijn vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 1995 (hierna de beschikkingen). 2.2. Op het door belanghebbende ingediende bezwaar tegen de beschikkingen heeft verweerder uitspraak gedaan op 11 december 1997. Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep is bij het Hof geadministreerd onder kenmerk P97/22067. De mondelinge behandeling van dat beroep heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de mondelinge behandeling van het onderhavige beroep. 3. Geschil Tussen partijen is in geschil of de aanslagen terecht en op de juiste bedragen zijn vastgesteld. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Het Hof zal eerst ambtshalve onderzoeken of de uitspraak op bezwaar voortijdig is gedaan. 5.2. Het te dezen van belang zijnde artikel 241 van de Gemeentewet luidt: "Indien bezwaar wordt gemaakt zowel tegen een belastingaanslag in de onroerende-zaakbelastingen als tegen een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking welke ten grondslag heeft gelegen aan die belastingaanslag, vangt, ingeval feiten en omstandigheden in het geding zijn die van belang zijn zowel voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen als voor de vaststelling van de waarde op de voet van genoemd hoofdstuk IV, de termijn waarbinnen de in artikel231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar uitspraak doet op het eerstbedoelde bezwaar aan, in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet, op het tijdstip waarop de op de voet van genoemd hoofdstuk IV gegeven beschikking onherroepelijk is komen vast te staan.". 5.3. Deze bepaling brengt mee dat de termijn waarbinnen verweerder uitspraak kan doen op het bezwaar van belanghebbende tegen -de heffingsmaatstaven van- de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 1997, eerst een aanvang neemt nadat de beschikkingen, waarbij de aan de heffingsmaatstaven ten grondslag liggende waarden zijn vastgesteld voor het tijdvak 1997 tot en met 2000, onherroepelijk zijn komen vast te staan. 5.4. Evenbedoelde termijn neemt een aanvang nadat de beslissing in het onder 2.2 vermelde beroep met kenmerk P97/22067, onherroepelijk is komen vast te staan. De thans bestreden uitspraak is derhalve gedaan vóór de aanvang van deze termijn en dient om die reden te worden vernietigd. 5.5. Hetgeen verweerder overigens nog naar voren heeft gebracht doet aan voormeld oordeel niet af. 6. Proceskosten Nu het beroep gegrond is acht het Hof termen aanwezig verweerder te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt de vergoeding berekend op f 4.970 (A1: 1, 2, 3 en 3; factor 2). 7. Beslissing Het Hof - verklaart het beroep gegrond, - vernietigt de uitspraak van verweerder, - verstaat dat verweerder opnieuw uitspraak doet nadat de ten name van belanghebbende genomen beschikkingen, waarbij de waarden van de onroerende zaken voor het tijdvak 1997 tot en met 2000 zijn vastgesteld, onherroepelijk zijn komen vast te staan, - veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van f 4.970 en gelast de gemeente P dit bedrag aan belanghebbende te vergoeden, - gelast verweerder het griffierecht ad f 80 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld op 27 januari 2000 door mrs. Holdert, Onnes en Kwantes, in tegenwoordigheid van mr. Berns als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenmin- ste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in casatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.