Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7778

Datum uitspraak2000-01-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers98/05160
Statusgepubliceerd


Indicatie

Als aannemelijk is dat de eerder vastgestelde waarde op een te hoog bedrag is bepaald, kan de bij herzieningsbeschikking vast te stellen waarde niet worden bepaald op basis van de eerder vastgestelde waarde, verhoogd met de waardestijging.


Uitspraak

98/05160 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Y, belanghebbende, tegen de uitspraak van de Chef afdeling financieel beleid van de gemeente Y, verweerder, gedagtekend 10 november 1998 betreffende de aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000. Het beroep is behandeld op de zitting van 10 januari 2000. BESLISSING Het Hof - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak van verweerder alsmede de beschikking; - gelast verweerder het griffierecht ad f 80,- aan belanghebbende te vergoeden en -veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 500,-, te vergoeden door de gemeente Bergen. GRONDEN 1.1. Verweerder heeft de waarde van de woning a-straat 1 aanvankelijk vastgesteld op een bedrag van f 468.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 1995. Belanghebbende heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. In 1997 heeft belanghebbende de woning laten verbouwen, resulterend in een vergroting van ongeveer 84 m3. 1.2. Bij beschikking van 30 september 1998 op de voet van artikel 25 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) heeft verweerder de waarde nader vastgesteld op f 543.000,-. 1.3. De gemachtigde verdedigt onder verwijzing naar de verkoop van een zevental andere woningen, een waarde van f 476.000,- naar de toestand op 1 januari 1998 met als waardepeildatum 1 januari 1995. Daarbij stelt de gemachtigde dat de waarde voor de verbouwing had moeten zijn vastgesteld op f 424.000,- 1.4. Verweerder heeft een taxatierapport overgelegd van de hand van B waarbij deze onder verwijzing naar de verkoop van een drietal andere woningen uitkomt op een waarde van f 522.000,-. 2. Ter zitting heeft de gemachtigde nog gezegd dat zijn kosten f 500,- hebben bedragen. Voorts hebben partijen beide verklaard dat de a-straat een relatief drukke weg is. 3.1. Bij het vaststellen van de waarde als gevolg van een omstandigheid als bedoeld in artikel 19 van de Wet WOZ dient de waarde vastgesteld te worden, los van de vraag of de eerder vastgestelde waarde juist is bepaald. Er dient dan ook niet uitgegaan te worden van een enkele verhoging van de eerder onherroepelijk vastgestelde waarde met enkel de waardevermeerdering tengevolge van (in dit geval) de verbouwing. 3.2. Verweerder heeft geen onjuistheden aangewezen in onderbouwing van de door de gemachtigde gegeven waardering. De gemachtigde heeft gesteld dat B zijn waardering te zeer heeft gebaseerd op de verkoop van een tweetal gunstiger gelegen woningen aan de b-laan en het c-land. Voorts heeft verweerder bevestigd dat het buurpand op nummer 3 verkocht is voor een koopsom "aan de lage kant" zonder dat daarvan een nadere verklaring viel te geven. Voorts heeft de gemachtigde onweersproken gesteld dat de bovenverdieping van a-straat 1 uit een open ruimte bestaat en niet van kamers is voorzien of van sanitaire ruimtes. 3.3. Partijen hebben beide in de opbouw van hun waardering rekening gehouden met een waarde van f 20.000,- voor de twee dakkapellen en hetzelfde bedrag voor de aanwezigheid van een garage (zie onder meer het taxatieverslag van verweerder). 3.4. De wederzijds ingebrachte onderbouwing van de beide waarderingen afwegend hecht het Hof, gelet ook op de punten genoemd onder 3.3, meer waarde aan de waardering van de gemachtigde op f 476.000,-. Zulks leidt tot de conclusie dat de verbouwing niet heeft geleid tot een waardevermeerdering van tenminste f 25.000,- ten opzichte van de aanvankelijk op f 468.000,- vastgestelde waarde en daarom dient de thans in geschil zijnde beschikking te worden vernietigd. 4. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Belanghebbende heeft terzake een vergoeding gevraagd voor de kosten van het inschakelen van A en wel tot een bedrag van f 500,-. De uitspraak is gedaan op 24 januari 2000 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. Van Aalst als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier. Het lid van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.