Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7810

Datum uitspraak2000-01-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/00904
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ten name van belanghebbende is een WOZ-beschikking genomen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. In zijn uitspraak op bezwaar heeft verweerder de WOZ-waarde op een hoger bedrag dan de oorspronkelijke waarde vastgesteld. Het Hof vernietigt de uitspraak van verweerder en handhaaft de WOZ-beschikking.


Uitspraak

99/00904 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen de uitspraak van het Hoofd van de sector Middelen van de gemeente Q, verweerder, verzonden op 11 februari 1999, betreffende de ten name van belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z naar de waardepeildatum 1 januari 1995 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000. Het beroep is behandeld ter zitting van 20 december 1999. Beslissing Het Hof verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van verweerder en handhaaft de beschikking; veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van ƒ 37,50 en wijst de gemeente Q aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en gelast dat verweerder het voor dit beroep betaalde griffierecht ad ƒ 85 aan belanghebbende vergoedt. Gronden 1. De onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: het object) is een vrijstaand woonhuis met schuren, schuurkas, ondergrond, erf en land. Het woonhuis is gebouwd in 1960 en heeft een inhoud van 380 m³. Het totale oppervlak van het object is 34.135 m². Het object is belast met een recht van overpad ten behoeve van achtergelegen land. De belendende panden van het object zijn een woning en een horecagelegenheid. Belanghebbende is in 1997 in het van het object deel uitmakende woonhuis gaan wonen. 2. Bij beschikking van 25 maart 1998 heeft verweerder de waarde van het object op ƒ 257.000 vastgesteld. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder de waarde van het object op grond van artikel 26 van de Wet waardering onroerende zaken herzien en op ƒ 399.000 vastgesteld. 3. In geschil is of de waarde in het economische verkeer van het object per 1 januari 1995 ƒ 399.000 bedraagt, hetgeen verweerder stelt, dan wel dat deze op een lager bedrag vastgesteld dient te worden, hetgeen belanghebbende voorstaat. Hetgeen partijen met name verdeeld houdt, is de vraag of de zgn. cultuurgrondvrijstelling ex artikel 18, derde lid, Wet waardering onroerende zaken jo. artikel 2, lid 1, letter a Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken op het object van toepassing is, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door verweerder ontkennend wordt beantwoord. 4.1. Verweerder heeft het stuk van 11 februari 1999 aangeduid als "Afschrift van de uitspraak op het bezwaarschrift" en daarbij de waarde vastgesteld op een hoger bedrag dan bij de eerder opgemaakte beschikking. Hieromtrent overweegt het Hof het volgende. 4.2. Op de grondslag van enig bezwaar waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van toepassing is kan verweerder slechts een beslissing nemen tot handhaving van de beschikking dan wel tot vaststelling van de waarde op een lager bedrag. Verweerder kan bij de uitspraak op het bezwaarschrift de waarde van een onroerende zaak niet op een hoger bedrag vaststellen. Het Hof zal het stuk van 11 februari 1999 conform de aanduiding aanmerken als uitspraak op het bezwaar en deze uitspraak vernietigen nu de waarde is verhoogd. 4.3. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift niet gesteld dat de waarde op een te hoog bedrag is vastgesteld doch slechts aangegeven dat de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen 1998 is vastgesteld met als kwalificatie van zijn onroerende zaak "niet-woning". Het Hof zal de waarde dan ook niet op een lager bedrag vaststellen. Voorzover nodig zal verweerder nog uitspraak moeten doen op belanghebbendes bezwaar tegen de aan hem opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen 1998 nu de kwalificatie als "niet-woning" blijkens de overgelegde verordening van belang is voor het toe te passen tarief. 4.4. Wanneer verweerder van mening is dat er sprake is van omstandigheden, genoemd in artikel 19 of artikel 27 van de Wet WOZ die zouden moeten leiden tot vaststelling van de waarde op een hoger bedrag dient verweerder een nieuwe voor bezwaar vatbare beschikking te geven. Wanneer het stuk van 11 februari 1999 zou zijn aan te merken als een dergelijke beschikking zou verweerder alsnog uitspraak moeten doen op het hiertegen ingestelde bezwaar, vervat in het beroepschrift en toegezonden aan verweerder. 5. Zonder over te gaan tot de beoordeling van het geschil en tot de standpunten van partijen en gelet op het vorenoverwogene, vernietigt het Hof de bestreden uitspraak en handhaaft het de bovengenoemde beschikking. 6. Het Hof acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen tot vergoeding van proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Op grond van het Besluit proceskosten fiscale procedures komen in het onderhavige geval hiervoor in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer van belanghebbende om de zitting bij te wonen, welke kosten het Hof vaststelt op ƒ 37,50. Verweerder heeft geen bezwaar tegen deze reiskostenvergoeding en voorts is van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten niets gesteld of gebleken. De uitspraak is vastgesteld op 3 januari 2000 door mr. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.