Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7865

Datum uitspraak1999-12-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers98/1032
Statusgepubliceerd


Indicatie

Café en daarboven gelegen woning, te bereiken door de afsluitbare deur in het cafe, aangemerkt als afzonderiljke onroerende zaken. Geen samenstel, omdat de bovenwoning was onderverhuurd aan een derde door de huurder van het café, ook al was dit gebeurd zonder toestemming of medeweten van de eigenaar.


Uitspraak

98/1032 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de afdeling Belastingen c.a. van de gemeente Zaanstad, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ingekomen op 12 maart 1998, gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 17 februari 1998, betreffende de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 1997 ter zake van de onroerende zaak A-straat 1A te P (hierna: de aanslag), welke te zamen met de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 1997 ter zake van de onroerende zaak a-straat 1 op één aanslagbiljet is verenigd onder aanslagnummer 123456. De aanslag, opgelegd ter zake van het genot krachtens eigendom van A-straat 1A te P en berekend naar een heffingsgrondslag van fl. 35.000, is bij de thans bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vernietiging van de aanslag. Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Partijen hebben, met voor zover nodig toestemming van de voorzitter van de Belastingkamer, conclusies van re- en dupliek ingezonden. Ter zitting van de Zesde Enkelvoudige Belastingkamer van 16 februari 1999 zijn verschenen A als gemachtigde van belanghebbende en B, C en D namens verweerder. Verweerder heeft kennis kunnen nemen van en kunnen reageren op een door de wederpartij overgelegd afschrift van een factuur, gericht aan belanghebbende en afkomstig van E B.V. te Q. Het lid van de Enkelvoudige Kamer heeft de behandeling van het beroep verwezen naar de Meervoudige Kamer, alwaar het beroep is behandeld ter zitting van 8 oktober 1999. Verschenen zijn voornoemde gemachtigde van belanghebbende, en namens verweerder A en B. Na de zitting heeft verweerder een afschrift ingezonden van de publicatie van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1997 van de gemeente Zaanstad. Aan vorenbedoelde gemachtigde van belanghebbende is daarvan een afschrift gezonden. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende heeft op 1 januari 1997 het genot krachtens eigendom van het kadastraal perceel gemeente Zaanstad, sectie I, nummer aaaa, waarop zich een door belanghebbende vanaf 1986 aan F verhuurd pand bevindt. 2.2. In het huurcontract tussen belanghebbende en F wordt vermeld dat het pand is ingericht als een café met onzelfstandige woning, erf en verder aanbehoren. Krachtens dit contract is het de huurder verboden het gehuurde aan derden door huur of onder welke andere titel dan ook in gebruik af te staan. 2.3. F gebruikt de begane grond en het souterrain van het pand ten behoeve van zijn bedrijf. 2.4. Blijkens gegevens uit het bevolkingsregister van de gemeente Zaanstad is A-straat 1 te P vanaf 18 november 1997 bewoond door F en gedurende de hierna te noemen periodes door: G 14 februari 1995 - 19 augustus 1997; H 1 juni 1994 - 23 november 1994 en I 28 augustus 1987 - 6 januari 1994. 2.5. Bij op grond van de Wet waardering onroerende zaken(hierna: de Wet WOZ) ten name van belanghebbende genomen beschikkingen, gedagtekend 25 februari 1997, is de waarde van A-straat 1 en die van A-straat 1A vastgesteld op respectievelijk fl. 144.000 en fl. 35.000 naar de waardepeildatum 1 januari 1992 en voor het tijdvak 1 januari 1997 tot 1 januari 2001. 2.6. Bij de onder 1 vermelde factuur is belanghebbende voor een bedrag van in totaal fl. 1.172,55 belast voor de kosten inzake de bezwaar- en de onderhavige beroepsprocedure. 3. Geschilomschrijving Tussen partijen is in geschil of - naar het Hof verstaat - voor de heffing van onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 1997 in het onder 2 bedoelde pand twee onroerende zaken aanwezig zijn, gelijk verweerder stelt en belanghebbende betwist. 4. Standpunten van partijen en behandeling ter zittingen Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken is vermeld. Ter zitting van 16 februari 1999 is daaraan nog toegevoegd door of namens: belanghebbende: De vastgestelde waarde van A-straat 1 is redelijk. Als de vastgestelde waarde van A-straat 1A daarbij wordt geteld is de waarde te hoog. In de onzelfstandige woonruimte, te bereiken vanuit het bedrijf op de begane grond, zijn alle woonfaciliteiten aanwezig. Onderhuur is uitdrukkelijk verboden. G is de zwager van F. De gemachtigde is geen professioneel rechtsbijstand verlenende derde. verweerder: Voor de Wet WOZ zijn er twee objecten, wij moeten het splitsen als er twee gebruikers zijn. Als beide objecten weer worden gebruikt door één persoon, dan worden deze objecten samen één onroerende zaak in het daarop volgende jaar. We hebben geen bezwaar tegen het overleggen van de factuur. Ter zitting van 8 oktober 1999 hebben partijen nog het volgende aan hun standpunt toegevoegd: belanghebbende: Ik toon u de foto’s, de bovenwoning is alleen te bereiken via een trap in het bedrijf op de begane grond. Bij de andere panden met een bovenwoning is er een aparte ingang voor die bovenwoning. Ik denk dat in de zaak beneden een deur voor de trap is die afgesloten kan worden. Ik heb geen bezwaar tegen het nasturen van de publicatie van de Verordening, maar ik wil daar ook een exemplaar van. verweerder: De bovenwoning is gedurende ruim tien jaar verhuurd, het is onbegrijpelijk dat daar geen toestemming voor is verleend. In het contract staat dat in dat geval de huurovereenkomst kan worden ontbonden. Het is niet waarschijnlijk dat belanghebbende dat niet weet. 5. Beoordeling van het geschil 5.1.1. De onderhavige aanslagen zijn opgelegd op grond van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1997 van de gemeente Zaanstad, hierna: de Verordening. 5.1.2. Krachtens artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening wordt, gelijk wordt bepaald in artikel 220 van de Gemeentewet, onder de naam onroerende-zaakbelastingen een belasting ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot heeft van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. 5.1.3. Ingevolge het derde lid van artikel 1 van de Verordening wordt als genothebbende in voormelde zin aangemerkt degene die als zodanig bij het begin van het kalenderjaar in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. 5.1.4. Wat als onroerende zaak in dit verband dient te worden aangemerkt, wordt bepaald in artikel 2 van de Verordening, overeenkomstig het bepaalde in artikel 220a van de Gemeentewet, waarin wordt verwezen naar hoofdstuk III van de Wet WOZ. 5.1.5. Ingevolge het in hoofdstuk III van de Wet WOZ opgenomen artikel 16 dient voor de toepassing van die wet als één onroerende zaak, voor zover thans van belang, te worden aangemerkt: ‘a. een gebouwd eigendom; b. een ongebouwd eigendom c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt; d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren; (...)’. 5.2.1. Vaststaat dat het onder 2 bedoelde pand een gebouwd eigendom is in de zin van vorenbedoeld artikel. Voorts is op grond van de omstandigheden en de verklaring van belanghebbende ter zitting van 8 oktober 1999 aannemelijk dat de toegang tot de in het pand aanwezige woning afsluitbaar is en is tussen partijen niet in geschil dat in de woning alle voor een woning benodigde faciliteiten aanwezig zijn. Deze woning is mitsdien een gedeelte van het pand dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt en daarmee ingevolge artikel 16, onderdeel c, van de Wet WOZ een onroerende zaak. 5.2.2. Nu de rest van het pand blijkens zijn indeling kennelijk eveneens is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, volgt uit het vorenoverwogene dat zich in het pand twee als afzonderlijke onroerende zaken aan te merken gedeelten bevinden. 5.2.3. Deze twee gedeelten vormen alleen dan gezamenlijk één onroerende zaak als ze moeten worden beschouwd als een in artikel 16, onderdeel d, van de Wet WOZ bedoeld samenstel. Nu evenwel op grond van de door verweerder overgelegde gegevens uit het bevolkingsregister, waarvan de juistheid niet is betwist, niet geoordeeld kan worden dat op 1 januari 1997 van een zodanig samenstel sprake was, heeft verweerder terecht in het pand twee onroerende zaken onderscheiden waarvan de waarde bij afzonderlijk te nemen beschikking dient te worden vastgesteld, gelijk verweerder heeft gedaan. 5.3. Vaststaat dat belanghebbende op voornoemde datum genothebbende krachtens eigendom was van het onderwerpelijke pand. Vorenbedoelde splitsing van dit pand in twee onroerende zaken brengt in dat geval mee dat hij als genothebbende krachtens eigendom van twee onroerende zaken in de heffing wordt betrokken. De door verweerder aan het huisnummer van een van deze twee zaken toegevoegde letter A doet daar niet aan af. Het Hof verwerpt mitsdien de stelling van belanghebbende dat hij niet als eigenaar van A-straat 1A kan worden aangemerkt. 5.4. De omstandigheid dat de huurder van het pand de woning heeft onderverhuurd kennelijk zonder de ingevolge het huurcontract vereiste toestemming van de verhuurder dan wel dat belanghebbende van deze onderverhuur niet op de hoogte was heeft voor de toepassing van de Wet WOZ en daarmee van de Verordening geen betekenis. 5.5. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat verweerder met het aan belanghebbende opleggen van aanslagen ter zake van A-straat 1 en A-straat 1A een juiste toepassing heeft gegeven aan de wettelijke bepalingen. Voor het oordeel dat deze juiste wetstoepassing achterwege dient te blijven op grond van enig beginsel van behoorlijk bestuur is geen bewijs geleverd, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus vastgesteld op 3 december 1999 door mrs. Holdert, Onnes en Van Loon, in aanwezigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: de naam en het adres van de indiener; de dagtekening; een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Indien belanghebbende beroep in cassatie instelt bedraagt dit griffierecht f.160. Indien verweerder beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd van f. 630. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.