Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7924

Datum uitspraak2000-10-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers00/297 WAJONG V1 A
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beleid Federatie van Bedrijfsverenigingen in kader verhoging WAJONG i.v.m. geregelde oppas en verzorging gaat ten onrechte voorbij aan gevallen waarin iemand lichamelijk wel in staat is zich dagelijks te verzorgen, maar dat alleen kan als de nodige structuur in de zin van psychische verzorging wordt geboden. Beleid is met name tot stand gekomen met het oog op betrokkenen die door hun handicap lichamelijk niet meer in staat zijn de steeds terugkerende dagelijkse activiteiten als aan- en uitkleden, dagelijkse verzorging, koken en eten te verrichten. Het beleid gaat voorbij aan een geval als hier in het geding waar eiser lichamelijk wel in staat is om zich dagelijks te verzorgen, maar dat alleen kan als hem daarbij de nodige structuur in de zin van psychische verzorging wordt geboden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser niet in staat is de algemene dagelijkse levensfuncties te verrichten zonder dat er door anderen structuur wordt geboden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het beleid niet zonder meer had mogen toepassen. Immers, niet valt in te zien waarom degenen die somatische verzorging nodig hebben wel in aanmerking komen voor een verhoging van hun uitkering en zij die in psychische zin de nodige hulp behoeven niet. Volgt gegrondverklaring van het beroep en vernietiging besluit. Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder. Mr. R.J. Jue


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO Sector Bestuursrecht - Enkelvoudige Kamer Registratienummer: 00/297 WAJONG V1 A UITSPRAAK in het geschil tussen: À. wonende te B., eiser, gemachtigde: mr. M.J.G. Voets, en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 9 maart 2000. 2. De feiten en het verloop van de procedure Eiser is per 30 november 1995 door verweerder in aanmerking gebracht voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, laatstelijk een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij brief van 24 juni 1999 is namens eiser verzocht om verhoging van de Wajong-uitkering van 70% naar 100% in verband met geregelde oppas en verzorging c.q. hulpbehoevendheid. Bij primaire besluit van 7 september 1999 heeft verweerder besloten de uitkering van eiser niet te verhogen, omdat verweerder van mening is dat eiser niet in een, althans voorlopig blijvende, toestand van hulpbehoevendheid verkeert, welke geregelde oppassing en verzorging nodig maakt. Eiser heeft hiertegen op 13 oktober 1999 bezwaar gemaakt. Tijdens de hoorzitting in het kader van de behandeling van het bezwaarschrift heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn moeder, X en case manager van het RIAGG H.J. Verbeek verschenen. Bij het bestreden besluit van 9 maart 2000 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser kan zich blijkens het namens hem ingediende beroepschrift van 15 april 2000, aangevuld bij schrijven van 15 mei 2000, niet met dit besluit verenigen. Verweerder heeft op 13 juni 2000 een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 20 september 2000, waar eiser niet is verschenen, namens eiser is verschenen mw. X (moeder), bijgestaan door mr. M.J.G. Voets, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek. Als getuige is verschenen H.J. Verbeek. 3. Overwegingen In geschil is de vraag of het besluit van verweerder van 9 maart 2000 inhoudende de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser tegen het besluit van 7 september 1999, waarbij is geweigerd de uitkering ingevolge de Wajong te verhogen, in rechte in stand kan blijven. In artikel 9 van de Wajong is bepaald dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt verhoogd indien de jonggehandicapte verkeert in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, die geregelde oppassing en verzorging nodig maakt, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste zijn grondslag. In het onderhavige geval heeft Van Zadelhoff, verzekeringsarts in dienst van verweerders administrateur, eiser laatstelijk op 1 september 1999 onderzocht. De verzekeringsarts komt in zijn rapportage tot de conclusie dat gelet op alle verkregen informatie eiser niet in aanmerking komt voor een verhoging van zijn Wajong-uitkering, omdat er wel sprake is van min of meer geregelde oppassing, maar van verzorging in de zin van de Wajong is in het geheel geen sprake. Verweerder heeft op grond hiervan bij besluit van 7 september 1999, geweigerd de Wajong-uitkering van eiser te verhogen. Naar aanleiding van het door eiser tegen dat besluit ingediende bezwaarschrift komt de bezwaarverzekeringsarts H. Wind na heroverweging in zijn rapportage van 7 maart 2000 tot de conclusie dat er sprake is van een ernstig medisch ziektebeeld met ingrijpende consequenties voor het dagelijks leven van zowel eiser als zijn omgeving, maar dat eiser voor zijn verzorging niet is aangewezen op hulp van anderen. Als het gaat om oppassing is er sprake van wel enige zorg, maar verder dan de ruime uitleg van geregelde oppassing komt dit niet. Er is derhalve naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts geen indicatie voor verhoging van de uitkering. Verweerder heeft op grond van het vorenstaande bij bestreden besluit van 9 maart 2000 besloten tot ongegrondverklaring van het bezwaar. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat hij op grond van zijn psychische ziektebeeld verkeert in een toestand van hulpbehoevendheid, die geregelde oppassing en verzorging nodig maakt, zodat hij per nader te bepalen datum in aanmerking dient te komen voor een tot 100% dan wel tot 85% verhoogde Wajong-uitkering. Eiser meent dat de ernst van zijn ziektebeeld onvoldoende werd onderkend en dat ten onrechte werd aangenomen dat hij voor zijn verzorging niet aangewezen zou zijn op anderen alsmede dat ten onrechte slechts sprake zou zijn van een noodzaak tot enige oppassing, maar niet zodanig dat er door de dag heen min of meer doorlopend toezicht van derden nodig is. Eiser kan van het ene op het andere moment psychotisch decompenseren en is met name door de grilligheid van zijn ziekte niet in staat zelfstandig te wonen. Hij heeft dagelijkse verzorging, begeleiding en oppassing nodig. Om deze reden kan eiser in feite niet buiten een psychiatrisch ziekenhuis functioneren, maar omdat hij bij zijn ouders en broer kan wonen, die hem gedurende 24 uur verzorgen, begeleiden en oppassen, is dat wel mogelijk. Gemachtigde van eiser is van mening dat met de op deze wijze geboden verzorging, begeleiding en oppassing kostbare opnames worden voorkomen en dat om die reden het alleszins redelijk is de betrokken familieleden voor deze inspanningen een tegemoetkoming te verstrekken. Eiser meent dat het onderzoek onvolledig c.q. onzorgvuldig is geweest en acht ter vaststelling van de noodzaak tot geregelde oppassing en verzorging een nader medisch onderzoek geïndiceerd. Verweerder is van mening dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het formuleren van een inhoudelijke reactie en verwijst naar de ingediende stukken waarin naar de mening van verweerder het standpunt voldoende is verwoord. De rechtbank overweegt het volgende. Volgens de toelichting op artikel 9 Wajong is men hulpbehoevend als men geregeld op verzorging en oppassing aangewezen is. Blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) onder meer gepubliceerd in RSV 1990/307, wordt aan de voorwaarden voldaan, indien men: a. door zijn handicap voor een aantal van de essentiële en steeds terugkerende levensverrichtingen hulp van een derde nodig heeft; dus bijvoorbeeld bij het aan- en uitkleden, de lichamelijke verzorging, koken en eten; b. door zijn handicap tevens verkeert in een situatie waarin men geregeld aangewezen is op handreikingen van derden, die als het ware oppassen dat er niet iets mis gaat met betrokkene, althans daarvoor vrij direct bereikbaar moeten zijn. Indien men aan deze voorwaarden voldoet, heeft men recht op een verhoging. Naar aanleiding van de jurisprudentie heeft verweerder op advies van de Federatie van Bedrijfsverenigingen een beleid ontwikkeld, dat als volgt luidt: - een uitkering wordt tot 100% verhoogd indien wordt voldaan aan het criterium van "geregelde oppassing" en "geregelde verzorging". Onder "geregelde oppassing" wordt hierbij verstaan de noodzaak om belanghebbende min of meer constant onder toezicht te houden, teneinde te voorkomen dat hij zichzelf of anderen schade berokkent. Onder "geregelde verzorging" wordt hierbij verstaan de noodzaak van hulp bij alle of althans de meeste algemene dagelijkse levensverrichtingen; - een uitkering wordt tot 85% verhoogd indien wordt voldaan aan de door de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak gepubliceerd in RSV 1990/307 geformuleerde minder restrictieve uitleg van het begrip hulpbehoevendheid. Van "geregelde oppassing" is hierbij sprake indien de belanghebbende verkeert in een situatie die hem geregeld aangewezen doet zijn op handreikingen van derden. Van "geregelde verzorging" is hierbij sprake indien belanghebbende hulp behoeft bij een aantal van de essentiële en steeds terugkerende levensverrichtingen. Tijdens de hoorzitting is namens eiser aangegeven dat er voor hem beslist 24 uur per dag zorg noodzakelijk is, aangezien hij beslist niet alleen kan zijn. Daarbij gaat het niet zozeer om de dagelijkse verzorging, zoals het aan- en uitkleden, wassen, eten, toilet en dergelijke, doch veeleer het aan eiser aangeven dat hij bepaalde handeling moet verrichten, zoals het nemen van medicijnen en het moeten eten. Het aspect verzorging is volgens eisers moeder en de case manager H.J. Verbeek vooral te vinden in het letten op eiser, in die zin zou er sprake zijn van een noodzaak van voortdurende verzorging. Ter zitting geeft H.J. Verbeek aan dat er twee verschillende soorten verzorging bestaan. De somatische verzorging en de psychische verpleegkunde. Bij eiser gaat het om de psychische verpleegkunde, namelijk het bieden van structuur. Hierbij gaat het om de medicijnen, het dag- en nachtritme, het eetpatroon, het stimuleren om dingen op te pakken, als deze verzorging door de ouders er niet is dan moet eiser worden opgenomen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er sprake moet zijn van hulpbehoevendheid die blijkt uit de noodzaak van geregelde oppassing en verzorging. Wat het aspect van de verzorging betreft heeft verweerder als gezegd naar aanleiding van jurisprudentie beleid ontwikkeld als hierboven is weergegeven. Dit beleid is door verweerder onverkort toegepast. Ziet de rechtbank het goed dan is het beleid met name tot stand gekomen met het oog op betrokkenen die door hun handicap lichamelijk niet meer in staat zijn de steeds terugkerende dagelijkse activiteiten als aan- en uitkleden, dagelijkse verzorging, koken en eten te verrichten. Het beleid gaat voorbij aan een geval als hier in het geding waar eiser lichamelijk wel in staat is om zich dagelijks te verzorgen, maar dat alleen kan als hem daarbij de nodige structuur in de zin van psychische verzorging wordt geboden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser niet in staat is de algemene dagelijkse levensfuncties te verrichten zonder dat er door anderen structuur wordt geboden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het beleid niet zonder meer had mogen toepassen. Immers, niet valt in te zien waarom degenen die somatische verzorging voor het verrichten van dagelijkse levensfuncties nodig hebben wel in aanmerking komen voor een verhoging van hun uitkering en zij die in psychische zin de nodige hulp behoeven niet. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan worden gelaten. Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde ¦ 1420,-- voor de kosten van rechtsbijstand. Beslist wordt derhalve als volgt. 4. Beslissing De Arrondissementsrechtbank Almelo, Recht doende: - verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op ¦ 1420,--, door verweerder te betalen aan de griffier; - verstaat dat verweerder aan eiser het griffierecht ad ¦ 60,-- vergoedt. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2000 door mr. R.J. Jue, in tegenwoordigheid van H.B. Akkerman als griffier. Afschrift verzonden op Mtb