Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7983

Datum uitspraak2000-10-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/363
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende heeft gedurende een aantal jaren degressief afgeschreven op een groot aantal activa. Volgens goed koopmansgebruik is degressieve afschrijving slechts toegestaan voor bedrijfsmiddelen met afnemende nutsprestaties. In casu is belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van afnemende nutsprestaties. Ingevolge de foutenleer kan het gedurende een aantal jaren onstane verschil tussen de waardering van de activa volgens het door belanghebbende gehanteerde systeem en het systeem dat belanghebbende had behoren te hanteren in een keer aan de winst van het laatste openstaande jaar worden toegevoegd.


Uitspraak

99/363 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Eerste Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van de besloten vennootschap X Holding BV te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 28 januari 1999, ingediend door haar gemachtigde en aangevuld bij brief van 28 april 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraak met dagtekening 17 december 1998 van de inspecteur, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1995. De aanslag werd berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.343.699. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.097.239. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Ter zitting van 12 oktober 1999 zijn verschenen mr. A namens de inspecteur, tot bijstand vergezeld van B en C. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Het Hof heeft vastgesteld dat de oproep van de gemachtigde van belanghebbende voor de zitting per aangetekende post naar het juiste adres verzonden is. De inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende vormt sinds 1 januari 1993 een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) met haar dochtervennootschap D BV en haar kleindochtervennootschap E BV. Laatstgenoemde vennootschappen vormden sinds 1 januari 1992 een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet. Vóór 1992 maakten D BV en E BV deel uit van de F Groep en waren zij niet met belanghebbende verbonden. Belanghebbende exploiteert een groothandel in automaterialen, met name onderdelen van Japanse auto’s. 2.2. Belanghebbende heeft voor het jaar 1995 aangifte gedaan van een belastbaar bedrag van ƒ 1.094.182. In de rubriek "4 Materiële vaste activa" van het aangiftebiljet vennootschapsbelasting 1995 heeft belanghebbende het volgende vermeld: "Kosten aanschaf/Voort-brenging Afschrijving Boekwaarde einde boekjaar Boekwaarde begin boekjaar Syst. Perc. 4a Bedrijfsgebouwen en -terreinen 1.563.448 B 6% 1.219.515 1.281.018 4b Machines en install. 179.006 B 40% 19.855 33.092 4c Inventaris 1.199.371 B 40% 211.187 366.059 4d Auto’s en overige transportmiddelen 111.324 B 40% 23.960 39.933 4f Overige materiële Vaste activa 96.500 A 0% 96.500 64.750+ 4g Totaal materiële vaste Activa 1.571.017 1.784.852" De letters A en B in de kolom "afschrijvingssysteem" staan voor afschrijving op basis van een vast percentage van de aanschafwaarde respectievelijk afschrijving op basis van een vast percentage van de boekwaarde. 2.3. In 1998 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting 1995. Op bladzijde 5 van het naar aanleiding van dit boekenonderzoek opgestelde controlerapport is het volgende vermeld: "Materiële vaste activa (...) De boekwaarde is voor een groot deel van de activa bepaald rekening houdend met een afschrijving op basis van de boekwaarde. Dit is een methode van degressieve afschrijving. (...) De volgende afschrijvingspercentages worden toegepast: Fiscaal Bedrijfseconomisch Terreinverbetering 40% BW 20% AW Kantoorgebouw 6% BW 3% AW Installaties kantoor 40% BW 15% AW Bedrijfshallen 6% BW 3% AW Installaties bedrijfshallen 40% BW 15% AW Inventaris 40% BW 20%AW Machines 40% BW 15% AW Kantoorinventaris 40% BW 20% AW Hardware 40% BW 33,33% AW Zaak & servicewagens 40% BW 25% AW De fiscale boekwaarde van de materiële vaste activa waarvoor het degressieve afschrijvingssysteem wordt gehanteerd bedraagt in totaal ƒ 1.104.421. De bedrijfs-economische boekwaarde van deze activa bedraagt in totaal ƒ 1.350.881." In het rapport staat "BW" voor boekwaarde en "AW" voor aanschafwaarde. 2.4. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur het belastbare bedrag verhoogd met het verschil tussen de hierboven genoemde bedragen (ƒ 1.350.881 -/- ƒ 1.104.421 = ƒ 246.460). 2.5. Belanghebbende hanteert het systeem van degressieve afschrijving al een aantal jaren. Vóór 1992 werd dit systeem ook toegepast door de F Groep. 3. Geschil In geschil is: primair of belanghebbende terecht degressief afschrijft op een deel van de materiële vaste activa, subsidiair of sprake is van in rechte te honoreren gewekt vertrouwen bij belanghebbende ten aanzien van het toepassen van het degressieve afschrijvingssysteem en meer subsidiair of de degressieve afschrijvingen in de jaren vóór 1995 bij de aanslagregeling 1995 kunnen worden hersteld. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. 4.2. Ter zitting is namens de inspecteur hier nog aan toegevoegd dat in het dossier van belanghebbende geen verslag van een controle bij de F Groep is aangetroffen, dat aangenomen mag worden dat de aanslagregelaar bij de aanslagregeling heeft gezien dat degressief is afgeschreven, dat een aanslagregelaar niet verplicht is alle gegevens in de aangifte nader te onderzoeken en dat bij controle van belanghebbendes administratie bleek dat er geen reden was voor degressieve afschrijving, hetgeen ook af te leiden is uit de in de pleitnota opgenomen, van belanghebbendes boekhouding afkomstige cijfers over de jaren 1992 tot en met 1995. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Met betrekking tot het eerste geschilpunt overweegt het Hof als volgt. 5.1.1. Volgens goed koopmansgebruik is degressieve afschrijving toegestaan voor bedrijfsmiddelen met afnemende nutsprestaties. De in aanmerking te nemen nutsprestatie is het nettorendement van het bedrijfsmiddel, dat wil zeggen de bruto-opbrengst van het bedrijfsmiddel, verminderd met alle relevante kosten. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat sprake is van afnemende nutsprestaties. 5.1.2. In dit verband heeft belanghebbende gesteld dat de activa waarop degressief wordt afgeschreven (hierna: de activa) hoofdzakelijk activa zijn die verband houden met het logistieke proces binnen haar onderneming, welke activa bij toenemende veroudering in steeds mindere mate nut afwerpen. Oorzaak hiervan zijn de snelle ontwikkelingen in de automatisering en in de organisatie van het logistieke proces. De inspecteur heeft hiertegenover gesteld dat uit de jaarcijfers van belanghebbende over de jaren 1992 tot en met 1995 niet blijkt dat sprake is van afnemende nutsprestaties van bedrijfsmiddelen. 5.1.3. Naar ’s Hofs oordeel heeft belanghebbende haar hiervoor weergegeven stelling niet voldoende met feiten onderbouwd. Met name heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsmiddelen waarop zij degressief wenst af te schrijven, afnemende nutsprestaties leveren. Hierbij acht het Hof tevens van belang dat het voor een aantal van de betreffende activa, zoals bedrijfsgebouwen en -terreinen, die niet rechtstreeks bijdragen aan het behalen van omzet, gebruikelijk is dat daarop afgeschreven wordt op basis van de aanschafwaarde. 5.2. Met betrekking tot het tweede geschilpunt overweegt het Hof als volgt. 5.2.1. Belanghebbende stelt dat de inspecteur in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt doordat hij gedurende een aantal jaren haar aangifte heeft gevolgd, waarin zij bij het onderwerp "materiële activa" in de kolom afschrijvingssysteem steeds een hoofdletter B (afschrijving op basis van de boekwaarde) heeft ingevuld. In dit verband stelt zij voorts dat ook bij haar voorgangster, de F Groep, een systeem van afschrijving op basis van de boekwaarde werd gehanteerd. Tijdens diverse belastingcontroles bij dit bedrijf heeft de inspecteur, zo stelt belanghebbende, nooit een opmerking gemaakt over het toegepaste afschrijvingssysteem, zodat zij ervan uit is gegaan dat zij dit systeem mocht hanteren. 5.2.2. Het Hof verwerpt belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel. Het volgen van de aangiften over de voorafgaande jaren berust niet op een toezegging. Voorts is dat volgen van aangiften, enkel op de grond dat met betrekking tot het systeem van afschrijven in de desbetreffende rubriek van het aangiftebiljet een B was ingevuld, niet voldoende voor een in rechte te beschermen vertrouwen. Het is niet komen vast te staan dat overigens één of meer omstandigheden bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat de door de inspecteur gevolgde gedragslijn berustte op een bewuste standpuntbepaling. Aan bij de F Groep ingestelde controles, waarvan overigens geen verslagen zijn overgelegd, kan ook al geen te honoreren vertrouwen ontleend worden, reeds niet omdat dit een of meer andere belastingplichtigen betreft. 5.3. Met betrekking tot het derde geschilpunt overweegt het Hof als volgt. 5.3.1. Zoals beschreven onder 2.4 heeft de inspecteur het verschil tussen de fiscale boekwaarde van de activa en de bedrijfseconomische waarde van deze activa, welk verschil gedurende een periode van een aantal jaren is ontstaan, in één keer tot de winst van het laatste nog openstaande jaar, 1995, gerekend. Belanghebbende stelt dat, indien aanpassing van het systeem van afschrijving noodzakelijk is, deze systeemwijziging pas vanaf het jaar 1995 kan worden toegepast en herstel van de kennelijk foutieve afschrijvingen in de jaren tot en met 1994, die de inspecteur reeds definitief heeft vastgesteld, niet is toegelaten. 5.3.2. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in het verleden op goede gronden ter zake van de activa een degressief systeem van afschrijven heeft toegepast. In dit opzicht is sprake van een fout bij de bepaling van de achtereenvolgende jaarwinsten, die ingevolge de foutenleer moet worden hersteld in het laatste openstaande jaar. Dit leidt ertoe dat het verschil tussen de waardering van de activa volgens het door belanghebbende toegepaste systeem en het systeem dat belanghebbende had behoren toe te passen, te weten ƒ 246.460, in één keer aan de winst kan worden toegevoegd. Naar het oordeel van het Hof staan aan de toepassing van de foutenleer in het onderhavige geval geen beslissingen van de Hoge Raad in de weg, ook al is de Hoge Raad eerst in zijn arrest van 25 juli 2000, nr. 35 251, ‘omgegaan’ met betrekking tot de toepassing van de foutenleer, indien een belastingplichtige in het verleden te weinig heeft afgeschreven. Ook overigens leidt de betwiste correctie naar het oordeel van het Hof niet tot onredelijke gevolgen, bijvoorbeeld in de sfeer van het van toepassing zijnde tarief of verschuldigde heffingsrente, die aan het in aanmerking nemen van die correctie in de weg zouden staan. 5.4. Gelet op het onder 5.1 tot en met 5.3 overwogene is het gelijk aan de inspecteur. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan op 17 oktober 2000 door mrs. Van Ballegooijen, voorzitter, Van der Ouderaa en Hartman, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm. Cassatie: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: de naam en het adres van de indiener; de dagtekening; een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.