Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8063

Datum uitspraak2000-09-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers117610 / JE RK 00771
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Terugplaatsing, bezoekregeling, contra-expertise en vervanging gezinsvoogdij-instelling. Arrondissementsrechtbank Utrecht BESCHIKKING van de kinderrechter op het verzoek van […] de grootmoeder, wonende te […] (gemachtigde P.C. Aben) en [de vader] en [de moeder], wonende te […], met betrekking tot de minderjarige: […], geboren te[…], op 2 februari 1995, hierna te noemen: [het kind] kind van [de vader] en [de moeder], beiden voornoemd, nader te noemen: de ouders Verloop van de procedure De grootmoeder heeft op 14 juli 2000 een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende enerzijds tot terugplaatsing van [het kind] bij de grootmoeder en anderzijds tot wijziging van de bezoekregeling van de grootmoeder aan [het kind]. Bij brief van 8 augustus 2000 hebben de ouders de verzoeken van de grootmoeder ondersteund en tot de hunne gemaakt. Deze verzoeken zijn behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 10 augustus 2000. In afwachting van nadere informa- tie te verstrekken door de gezinsvoogdij-instelling is de behandeling van de verzoeken aangehouden tot de zitting van 31 augustus 2000. Op 24 augustus 2000 heeft de gezinsvoogdij-instelling overge- legd het hulpverleningsplan d.d. 22 augustus 2000, een onder- bouwing van de keuze voor de huidige opvoedsituatie in een perspectief biedend pleeggezin d.d. 18 augustus 2000 en de eind-rapportage van de piop-plaatsing d.d. 13 december 1999 Op 25 augustus 2000 heeft de grootmoeder een aanvullend ver- zoekschrift met bijlagen ingediend inhoudende een verzoek het doen van een contra-expertise en het verkrijgen van een second opinion, welk verzoek op 29 augustus 2000 is aangevuld met een verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij-instel- ling. Op 25 augustus 2000 en ter terechtzitting van 31 augus- tus 2000 hebben de ouders ook deze verzoeken van de grootmoe- der ondersteund en tot de hunne gemaakt. Op 28 augustus 2000 heeft de grootmoeder in aanvulling op haar verzoek van 25 augustus 2000 haar verzoek met nadere stand- punten onderbouwd. De verzoeken zijn vervolgens behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 31 augustus 2000, waarbij de uitspraak is bepaald op heden. Beoordeling van het verzochte Bij beschikking van de kinderrechter te Utrecht van 12 novem- ber 1999 is de ondertoezichtstelling van [het kind] met ingang van 28 november 1999 met één jaar verlengd. Bij beschikking van de kinderrechter te Utrecht van 12 novem- ber 1999 is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 28 november 1999 verlengd voor de tijd van twaalf maanden. [het kind] is van maart 1997 tot 10 augustus 1999 geplaatst geweest in het door de voorziening voor pleegzorg te Utrecht de Rading (verder te noemen De Rading) goedgekeurde (netwerk-pleeg)gezin van de grootmoeder- en toen zich in dat gezin een ernstige crisis voordeed daar uit geplaatst naar het gezin van een familielid van de grootmoeder, van waaruit zij op 13 september 1999 is geplaatst in een zgn. piop-pleeggezin te […]. Vanuit het piop-pleeggezin is [het kind] op 15 februari 2000 ge- plaatst in een perspectief biedend pleeggezin te […]. Op 31 mei 2000 heeft de grootmoeder de gezinsvoogdij-instel- ling verzocht [het kind] weer bij haar te plaatsen. Bij brief van 23 juni 2000 heeft de gezinsvoogdij-instelling dit verzoek afgewezen. Op 19 juli 2000 heeft de grootmoeder de gezinsvoogdij-instel- ling verzocht de bezoekregeling die bestond uit een bezoek van de grootmoeder aan [het kind] eens in de 6 weken op het kantoor van de gezinsvoogdij-instelling, te wijzigen in eens per 4 weken bij het pleeggezin waar [het kind] verblijft thuis. Bij brief van 24 juli 2000 heeft de gezinsvoogdij-instelling dit verzoek vooralsnog afgewezen. De ontvankelijkheid van de grootmoeder in haar verzoeken. Vooropgesteld dient te worden dat tussen [het kind] en de grootmoe- der sinds 10 augustus 1999 geen gezinsleven meer bestaat. Tegen de verbreking van dat gezinsleven en de plaatsing van [het kind], aanvankelijk bij een familielid en later in een piop- gezin en een perspectief biedend pleeggezin heeft de grootmoe- der zich aanvankelijk niet verzet, maar zij wenst thans her- stel van het gezinsleven tussen haar en [het kind]. Zij beroept zich daartoe op de omstandigheid dat zij ca. twee en een half jaar lang met instemming en zonder enige aanmerking van De Rading en de gezinsvoogdij-instelling de dagelijkse verzorging en opvoeding van [het kind] heeft uitgevoerd, dat de crisissituatie die zich in augustus '99 heeft voorgedaan definitief overwonnen is en haar persoonlijke omstandigheden zodanig zijn gewijzigd, dat zij zich weer volledig in staat acht de verzorging en opvoeding van [het kind] op zich te nemen. Gelet op het gezinsleven dat de grootmoeder gedurende bijna twee en een half jaar met [het kind] heeft gehad, is de grootmoeder, ondanks het ontbreken van een grondslag daartoe in de desbe- treffende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, maar op grond van art. 8 EVRM ontvankelijk in haar verzoek tot terugplaat- sing van [het kind] bij haar en daarmede herstel van het gezinsleven dat zij met [het kind] had. Datzelfde geldt niet ten aanzien van het (subsidiaire) verzoek van de grootmoeder m.b.t. een (andere) bezoekregeling tussen haar en [het kind]. Voor een dergelijk verzoek van de grootmoeder, of van de met het gezag belaste ouders bieden de in de onder- havige procedure voor de kinderrechter toepasselijke OTS bepa- lingen in de artt. 1:254 t/m 1:265 BW geen wettelijke grond- slag. Voor zover enige andere bepaling in het BW daartoe wel een grondslag biedt, is een dergelijk verzoek uitsluitend ontvankelijk, indien ingediend door een procureur, hetgeen hier niet het geval is. Voorts kan op grond van art. 810a lid 2 Rv een verzoek tot benoeming van een deskundige slechts worden ingediend door een ouder; in dit verzoek is de grootmoeder derhalve niet-ontvan- kelijk. Ook in haar verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij-in- stelling is de grootmoeder niet ontvankelijk, nu een daartoe strekkend verzoek volgens art. 1:254 lid 4 BW slechts kan worden gedaan door de gezinsvoogdij-instelling zelf, de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder en in een bijzonder geval de Raad voor de Kinderbescher- ming. -------------------------------------------------------------------------------- Op grond van het bepaalde in art. 1:263 lid 2 jo. lid 4 BW zijn de ouders in hun verzoek tot terugplaatsing van [het kind] bij de grootmoeder niet ontvankelijk, nu zij geen daartoe strek- kend verzoek aan de gezinsvoogdij-instelling hebben gericht en derhalve geen beslissing terzake van de gezinsvoogdij-instel- ling hebben verkregen, waarover de kinderrechter vervolgens zou dienen te beslissen. In al deze verzoeken zullen de grootmoeder, onderscheidenlijk de ouders dan ook niet ontvankelijk worden verklaard. Gelet op het hierboven overwogene is derhalve thans nog aan de orde: a) het verzoek van de grootmoeder tot beëindiging van de huidige uithuisplaatsing en tot terugplaatsing van [het kind] bij de grootmoeder, b) het verzoek van de ouders tot benoeming van een deskun- dige t.b.v. een contra-expertise, c) het verzoek van de ouders tot vervanging van de gezins- voogdij-instelling. Het verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing en tot terugplaatsing van [het kind] bij de grootmoeder. a) Standpunt van de grootmoeder. De grootmoeder legt aan haar verzoek tot terugplaatsing van [het kind] bij haar ten grondslag de omstandigheid dat zij van maart 1997 tot 10 augustus 1999 als goedgekeurd netwerk- pleeggezin voor [het kind] heeft gezorgd en dat "De Rading" aan de gezinsvoog- dij-instelling over de periode tot augustus 1999 uitsluitend positieve berichten rapporteerde over de ontwikkeling van [het kind] in het gezin van de grootmoeder. De acute problemen die zich in augustus 1999 tussen de groot- moeder en haar echtgenoot hebben voorgedaan, waarbij deze haar en ook de beide ouders heeft mishandeld, zijn inmiddels opge- lost. Zij heeft tijdelijk elders verbleven. Zij is op 8 maart 2000 van haar echtgenoot gescheiden en deze heeft een contact verbod opgelegd gekregen. De grootmoeder heeft voorts gesteld dat het seksuele misbruik van [het kind] door haar (stief)grootvader volstrekt onbewezen is en dat haar als grootmoeder in deze niets te verwijten valt. De grootmoeder is zeer betrokken op [het kind] en acht zich weer volledig in staat de verzorging en opvoeding van [het kind] op zich te nemen. Ook de ouders hebben zich op dat standpunt gesteld. -------------------------------------------------------------------------------- b) Standpunt van de gezinsvoogdij-instelling. De gezinsvoogdij-instelling heeft, nadat [het kind] tijdelijk bij familie is ondergebracht en met name tijdens de opname van [het kind] in het piop-gezin, ernstige signalen van mishandeling en seksueel misbruik van [het kind] door de (stief)grootvader geconsta- teerd, die zouden hebben plaats gevonden tijdens het verblijf van [het kind] in het gezin van de grootmoeder en (stief)grootvader. [het kind] heeft een ontwikkelingsachterstand en [het kind] heeft in de pleeggezinnen niet mis te verstane uitspraken gedaan die wijzen op mishandeling en misbruik van [het kind]. Aangezien de grootmoeder tegenover De Rading heeft verzwegen dat zij door haar echtgenoot is mishandeld gedurende de perio- de dat [het kind] in haar gezin verbleef, heeft De Rading de erken- ning van de grootmoeder als pleeggezin ingetrokken en De Rading is eerst bereid de grootmoeder eventueel opnieuw als pleeggezin te screenen na verloop van 2 jaar. De gezinsvoogdij-instelling vindt terugplaatsing van [het kind] in het gezin van de grootmoeder niet alleen niet in het belang van [het kind], maar zelfs schadelijk voor haar ontwikkeling, gelet op de traumatische ervaringen die [het kind] daar heeft moeten ondervinden en waartegen de grootmoeder haar kennelijk niet heeft weten te beschermen. Daardoor is de grootmoeder geen veilige vertrouwenspersoon meer voor [het kind]. De door de gezinsvoogdij-instelling geraadpleegde kinderpsy- chiater heeft aangegeven dat het bij het type problematiek als bij [het kind] aanwezig, noodzakelijk is dat gewerkt wordt aan de relatie tussen de opvoeder en [het kind], waarbij [het kind] ervaart dat zij te doen heeft met een betrouwbare volwassene en een veili- ge woonplek. Wat [het kind] aangeeft over het seksuele misbruik dient serieus te worden genomen. Gelet op hetgeen [het kind] in het gezin van de grootmoeder heeft moeten meemaken en de beleving van [het kind] blijkens haar uitla- tingen in samenhang met het aanvankelijk verzwijgen van de mishandelingen, versterkt door de latere ontkenning en aan- vechting door de grootmoeder van het waarheidsgehalte van de uitingen van [het kind], is de grootmoeder geen betrouwbare volwas- sene (meer) voor [het kind] en vormt de woonplek bij de grootmoeder niet de veilige woonplek, die nodig is voor verwerking van de opgelopen trauma's. Mede op grond van het piop-advies en het consult van de kinderpsychiater heeft de gezinsvoogdij-instel- ling besloten [het kind] te plaatsen in een perspectief biedend pleeggezin en niet over te gaan tot terugplaatsing van [het kind]bij de grootmoeder. c) Beoordeling door de kinderrechter. De kinderrechter kan zich met het door de gezinsvoogdij-in- stelling gestelde ten aanzien van wat het belang van [het kind] meebrengt, verenigen en hij zal dan ook de beslissing van de gezinsvoogdij-instelling van 23 juni 2000, waarbij het verzoek van de grootmoeder om de uithuisplaatsing van [het kind] in het perspectief biedende pleeggezin te beëindigen en [het kind] terug te plaatsen in haar gezin is afgewezen, bekrachtigen, en de desbetreffende verzoeken van de grootmoeder derhalve afwijzen. Het verzoek van de ouders tot benoeming van een deskundige. Gelet op de uitvoerige door de gezinsvoogdij-instelling aan haar in deze ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gevoer- de beleid ten grondslag gelegde documentatie, bestaande uit het (actuele) hulpverleningsplan, de onderbouwing van de plaatsingsbeslissing door de interne gedragsdeskundige van de gezinsvoogdij-instelling en het uitgebreide verslag van de piop-plaatsing, acht de kinderrechter zich voor een beslissing over de verschillende verzoeken met betrekking tot de opvoed- situatie van [het kind] toereikend voorgelicht. Daarnaast verzet ook het belang van [het kind] zich tegen een nieuwe uitgebreide observa- tie of onderzoek door een externe deskundige, nu [het kind] reeds is verhoord door de politie, en diepgaand geobserveerd is in het piop-pleeggezin en nog steeds op haar uitlatingen en belevin- gen nauwlettend wordt gevolgd. De kinderrechter zal derhalve het verzoek van de ouders tot benoeming van een deskundige afwijzen. Het verzoek van de ouders tot vervanging van de gezinsvoogdij- instelling. Aan dit verzoek hebben de ouders ten grondslag gelegd dat de vertrouwensrelatie tussen hen en de gezinsvoogdij-instelling onherstelbaar is beschadigd. De gezinsvoogdij-instelling wijst er in dit verband op dat alle wijzigingen van de verblijfplaats van [het kind] met medeweten en instemming van de ouders zijn uitgevoerd en dat de ouders het ten aanzien van [het kind] door de gezinsvoogdij-instelling gevoerde beleid - na uitleg - steeds hebben onderschreven, en dat de ouders dit in een gesprek met de gezinsvoogdes op 12 mei 2000 nog hebben bevestigd. De gezinsvoogdij-instelling verzet zich tegen vervanging door een andere gezinsvoogdij-instelling. De kinderrechter acht de verhouding tussen de gezinsvoogdij-instelling en de ouders niet dermate verstoord dat de gezins- voogdij-instelling mede gelet op de omstandigheid dat de dagelijkse verzorging en opvoeding van [het kind] niet bij de ouders berust, in het belang van [het kind] door een andere gezinsvoogdij- instelling vervangen zou dienen te worden. Voorzover al van een ernstig verstoorde verhouding tussen ouders en gezinsvoog- dij-instelling sprake mocht zijn, hebben de ouders nog niet de binnen de gezinsvoogdij-instelling bestaande mogelijkheden om te komen tot herstel of verbetering van de onderlinge verhou- ding benut, zodat ook daarom hun verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij-instelling door een andere gezinsvoogdij-instel- ling zal worden afgewezen. Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissingen. Beslissing De kinderrechter verklaart de grootmoeder niet ontvankelijk in 1) haar verzoek tot het vaststellen van een (uitgebreidere) bezoekregeling tussen haar en [het kind], 2) haar verzoek tot benoeming van een deskundige, 3) haar verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij-instel- ling door een andere. De kinderrechter verklaart de ouders niet ontvankelijk in hun verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing van [het kind] en tot terugplaatsing bij de grootmoeder. De kinderrechter wijst af de verzoeken van de grootmoeder tot beëindiging van de uithuisplaatsing van [het kind] in het pleeggezin waar zij thans is opgenomen en tot terugplaatsing van [het kind] bij haar. De kinderrechter wijst af de verzoeken van de ouders tot benoeming van een deskundige en tot vervanging van de gezins- voogdij-instelling door een andere. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad. Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 14 september 2000 door mr. J.M. Sij- brandij, kinderrechter, in bijzijn van I. Oignet-Coenen als griffier.