Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8080

Datum uitspraak2000-10-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/01212
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 98/1212 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH UITSPRAAK Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer H te P (België) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te B van de rijksbelastingdienst (hierna de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aanslag en na te melden beschikking betreffende in rekening gebrachte heffingsrente. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 156.440,--, waarvan de eerste schijf belast naar een tarief van 25%. Die aanslag, waarbij een verhoging van fl. 250,-- werd opgelegd wegens niet-tijdige aangifte, is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 85.990--, waarvan de eerste schijf belast naar een tarief van 13%. De bij de aanslag in rekening gebrachte heffingsrente van fl. 4.225,-- is bij de bestreden uitspraak verminderd tot (fl. 4.225,-- - fl. 2.778,-- =) fl. 1.447,--. Voormelde verhoging is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 1.2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden. 1.3. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 30 juni 2000, gehouden te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de Inspecteur mr. C. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota en belanghebbende daarnaast nog een aanvullende pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof. De inhoud van die pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota een aantal bijlagen overgelegd. 2. Vaststaande feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als door een der partijen gesteld en door de andere partij niet dan wel onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.1. Belanghebbende, woonachtig in P (België), dreef (ondermeer) in 1993 in Nederland een accountants-annex administratiekantoor. Ter zake van dat kantoor genoot belanghebbende winst uit (binnenlandse) onderneming. Het gebouw in N waarin voormeld kantoor werd gedreven, werd op 19 oktober 1993 verkocht. Tot oktober 1993 was het gebouw bij belanghebbende in gebruik. Ook in België dreef belanghebbende een kantoor als evenbedoeld, in de rechtsvorm van een vennootschap, genaamd Accountantskantoor H BVBA. De tot oktober 1993 in N verrichte activiteiten werden in en vanuit België voortgezet. 2.2. Belanghebbende beschikte in 1993 over een Volkswagen California bus (hierna: de bus). Belanghebbende wendde de bus aan voor kampeerdoeleinden. In de bus kon ook, door vier personen, worden geslapen. De bus werd voorts (ondermeer) aangewend om vanuit België cliënten in Nederland te bezoeken. Belanghebbende nam dan een laptop computer, voorzien van software, mee, voorts een gsm telefoon alsmede, in voorkomende gevallen, vakliteratuur. 2.3. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar bij "winst uit onderneming" en bij "Uw inkomen in Nederland" een bedrag van negatief fl. 4.768,-- vermeld. Die aangifte werd op 4 oktober 1994 ingediend. 2.4. Op 16 oktober 1996 ving een boekenonderzoek aan waaromtrent tussen belanghebbende en de Inspecteur omstreeks 26 september 1996 een afspraak was gemaakt. Aan dat onderzoek ging een brief van de Inspecteur aan belanghebbende vooraf, naar aanleiding van een faxbericht van belanghebbende d.d. 1 oktober 1996. In die brief van de Inspecteur, welke is gedateerd 2 oktober 1996, is belanghebbende gewezen op artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. In die brief heeft de Inspecteur verder verduidelijkt dat "de op grond van artikel 47 AWR gevraagde informatie duidelijk, stellig en zonder voorbehoud dient te worden verstrekt en wel binnen een door de inspecteur te stellen termijn.". 2.5. Het in 2.4 bedoelde onderzoek betrof ondermeer de aanvaardbaarheid van belanghebbendes aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 1992 t/m 1995. Tijdens dat onderzoek bleek van stortingen op een rekeningnummer ten name van belanghebbende bij de Kredietbank België tot een totaalbedrag van Bfrs. 818.000, van stortingen op een postbankrekeningnummer ten name van belanghebbende tot een totaalbedrag van fl. 34.868,-- alsmede van stortingen op een rekeningnummer bij de Rabobank ten name van belanghebbende tot een totaalbedrag van fl. 10.900,--, alle in het onderhavige jaar. 2.6. Bij voormeld boekenonderzoek kon de herkomst van de met bedoelde stortingen gemoeide bedragen niet worden vastgesteld. In een brief d.d. 29 oktober 1996 vroeg de Inspecteur belanghebbende ondermeer "ondubbelzinnig te verklaren waar de gelden vandaan komen waaruit u deze stortingen heeft kunnen voldoen". Tevens berichtte hij belanghebbende in dat verband dat "een en ander met bewijsstukken" diende "te worden gestaafd". De Inspecteur beëindigde de brief met "Uw reactie en antwoorden op het bovenstaande zie ik gaarne voor 15 november a.s. tegemoet". 2.7. Bij evengemelde brief ging een bijlage met een specificatie van iedere storting. Bij de stortingen op het rekeningnummer bij de Kredietbank België, bij de stortingen op het postbankrekeningnummer en bij de stortingen op het rekeningnummer bij de Rabobank was steeds de betreffende datum vermeld. In de bijlage stond abusievelijk aangegeven dat het bij het rekeningnummer bij de Kredietbank België om rekeningnummer 000-0000000-00 ging, in plaats van om rekeningnummer 001-0000000-00. Als rekeningnummer bij de Postbank en als rekeningnummer bij de Rabobank stond het juiste nummer 111111 respectievelijk het juiste nummer 22.22.22.22.222 vermeld. 2.8. Bij brief d.d. 5 december 1996 berichtte de Inspecteur belanghebbende onder meer als volgt. "Ik heb met u overlegd over de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993. Dat heeft geen nieuwe gegevens opgeleverd. Ik heb daarom besloten de aanslag vast te stellen zoals ik u eerder heb medegedeeld. Winst uit onderneming De geconstateerde privé-stortingen tot 19 oktober 1993 worden aangemerkt als zijnde omzet van uw onderneming. U heeft geen enkel begin van bewijs geleverd dat de stortingen uit andere middelen afkomstig zijn. Vanaf 19 oktober 1993 wordt u niet meer als buitenlandse belastingplichtige voor de heffing van de inkomstenbelasting aangemerkt. Vanaf deze datum zijn uw ondernemingsactiviteiten van Nederland verplaatst naar België. Dit houdt in dat er op grond van artikel 16 Wet IB een eindrekening dient plaats te vinden over de stille reserves.". In die brief berichtte de Inspecteur belanghebbende verder dat hij het aangegeven inkomen met fl. 90.756,-- wegens "onverklaarde privé-stortingen conform de brief van 29 oktober 1996" en met fl. 70.450,-- wegens "opheffing vervangings- en reserve assurantie eigen risiko" zou corrigeren en belanghebbendes belastbare inkomen zou vaststellen op fl. 156.440,--. 2.9. In zijn brief d.d. 10 december 1996 (met bijlage) berichtte belanghebbende de Inspecteur ondermeer dat "de gevraagde informatie welke voorhanden was is verstrekt." In de bijlage vermeldde hij bij "stortingen 1993" dat "De storting van NLG. 270,- afkomstig is van mevr. J", echtgenote van belanghebbende, alsmede dat "De storting van NLG. 3.5577,30 een ontvangen betaling van L betreft, een client van H accountantskantoor bvba.". 2.10. Met dagtekening 31 december 1996 heeft de Inspecteur de onderhavige aanslag opgelegd waarbij het door belanghebbende aangegeven inkomen van negatief fl. 4.768,-- met in totaal fl. 161.208,-- verhoogde tot fl. 156.440,-- (conform de brief van de Inspecteur d.d. 5 december 1996), gedeeltelijk belast naar een tarief van 45%. In die aanslag waren een bedrag van fl. 53.955,-- aan inkomstenbelasting en een bedrag van fl. 10.989,-- aan premie volksverzekeringen begrepen. Tevens werd belanghebbende bij die aanslag een verhoging van fl. 250,-- wegens niet-tijdige aangifte opgelegd. Bij brief van 13 december 1996 is belanghebbende in bezwaar gekomen. 2.11. Bij de bestreden uitspraak, welke is gedagtekend 7 januari 1998 en waarvan de 30 januari 1998 gedagtekende verminderingsbeschikking (hierna de verminderingsbeschikking )op 10 januari 1998 door belanghebbende is ontvangen, heeft de Inspecteur de onderhavige aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van [- fl. 4.768,-- + {( Bfrs. 818.000,-- =) fl. 44.990,-- + fl. 34.868,-- + fl. 10.900,-- =} fl. 90.758,-- =] fl. 85.990,--,-- , waarvan fl. 36.954,-- belast naar een tarief van 45%. De fl. 44.990,-- (Bfrs. 818.000,--) is verkregen door een omrekeningskoers van fl. 0,055 voor de franc te hanteren. Tevens werd de eerste schijf belast naar een tarief van 13% in plaats van het bij de aanslagregeling gehanteerde tarief van 25%. Een toevoeging aan de fiscale oudedagsreserve heeft de Inspecteur niet in aanmerking genomen. 2.12. De aanslag, zoals die bij de bestreden uitspraak is verminderd, resulteerde in een aan inkomstenbelasting te betalen bedrag van fl. 22.253,--. In die aanslag is geen bedrag aan premie volksverzekeringen begrepen. Voormelde verhoging ad fl. 250,-- heeft de Inspecteur gehandhaafd. De heffingsrente heeft de Inspecteur teruggebracht tot (fl. 4.225,-- - fl. 2.778,-- =) fl. 1.447,--. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. In geschil is of de aanslag (waaronder de verhoging), zoals die bij de bestreden uitspraak is verminderd juist is. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend. Tevens is de heffingsrente in geschil. 3.2. Partijen doen hun standpunt steunen op de gronden vermeld in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben ter zitting daaraan geen argumenten toegevoegd. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een waarbij zijn aangifte wordt gevolgd, alsmede tot het vervallen van de verhoging. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Wat de heffingsrente betreft concludeert belanghebbende dat over de periode van 11 januari 1998 (daags na datum ontvangst van de verminderingsbeschikking) t/m 30 januari 1998 (dagtekening verminderingsbeschikking) moet komen te vervallen. De Inspecteur concludeert dat ook over evengemelde periode heffingsrente in rekening moet worden gebracht. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. Blijkens het daaromtrent onder de feiten vermelde heeft belanghebbende, hoewel door de Inspecteur daarom verzocht, geen gegevens of inlichtingen verstrekt omtrent de herkomst van de bedragen, gemoeid met de in 2.5 bedoelde stortingen/bijschrijvingen. De in de bijlage bij de brief van 10 december 1996 wél verstrekte gegevens, als bedoeld in 2.9, zijn te laat verstrekt. Hiervoor was belanghebbende tot 15 november 1996 de tijd gegeven. De Inspecteur had de aanslag op 10 december 1996 al geregeld. Bovendien zijn bedoelde gegevens te summier. Ook heeft belanghebbende, hoewel door de Inspecteur daaromtrent verzocht, geen bescheiden overgelegd, ook niet in fotocopie, die inzicht geven in de herkomst van bedoelde bedragen. In dit kader merkt het Hof op dat belanghebbende moet hebben begrepen dat het bij de door de Inspecteur aangegeven stortingen op een rekening bij de Kredietbank België ging om rekening 001-000000-00 en niet om het abusievelijk vermelde nummer 000-00000-00, gelet op de grootte van de met die stortingen gemoeide bedragen en de door de Inspecteur verstrekte datumspecificaties. Bedoelde gegevens, inlichtingen en bescheiden konden voor een juiste belastingheffing van belang zijn. Mede gelet op de grootte van de met die stortingen/bijschrijvingen gemoeide bedragen is niet aannemelijk dat belanghebbende geen duidelijkheid meer kon verschaffen. Ook is niet aannemelijk dat belanghebbende op enigerlei wijze "in een noodsituatie" verkeerde welke hem verhinderde aan het gevraagde te voldoen. 4.2. Gelet op het in 4.1 vermelde is niet volledig voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Wet). Artikel 29, lid 1, van de Wet bepaalt (ondermeer) voor dat geval dat de rechter het beroep afwijst, tenzij gebleken is, dat en in hoeverre de uitspraak of de belastingaanslag onjuist is. Artikel 47a van de Wet is niet van toepassing. 4.3. Niet gebleken is dat de aanslag zoals die bij de bestreden uitspraak is verminderd, te hoog is vastgesteld. Het Hof overweegt hiertoe het volgende. 4.3.1. In de aanslag zoals die bij de bestreden uitspraak is verminderd is geen bedrag aan premie volksverzekeringen begrepen. Het Hof kan de aanslag niet verhogen. 4.3.2. Bij de aanslag zoals die bij de bestreden uitspraak is verminderd, is het door belanghebbende aangegeven inkomen van -fl. 4.768,-- gecorrigeerd met fl. 44.990,--, fl. 34.868,-- en fl. 10.900,--. Die correcties betreffen alle voormelde stortingen. In die correcties is geen correctie begrepen in verband met door belanghebbende bij de verkoop van het pand in N behaalde boekwinst. De grief van belanghebbende dat bij de aanslag ten onrechte een boekwinst als evenbedoeld in aanmerking is genomen, faalt derhalve wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Een stakingswinstvrijstelling op dat punt is dan ook niet aan de orde. 4.3.3. Belanghebbende heeft zich erover beklaagd dat de Inspecteur niet een omrekeningskoers heeft gehanteerd van Bfrs. 18,4 voor een gulden, zoals dat in de boekhouding van belanghebbende geschiedde. Dat komt neer op een omrekeningskoers van fl. 0,054 voor een franc. De Inspecteur heeft een (gemiddelde) omrekeningskoers gehanteerd van fl. 0,055. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast is komen te rusten, heeft niet aangetoond dat de door de Inspecteur gehanteerde omrekeningskoers onjuist is. 4.3.4. Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat hij in het kader van een compromis en "tot behoud van inkomsten en ter voorkoming van gevangenisstraf en verlies van het beroepsverbod", de belastingdienst fl. 125.000,-- "aan belasting" heeft betaald, "te verhogen met invorderingsrente, advocaatkosten, notariskosten en de door de belastingdienst geclaimde gerechtskosten". Ter zake hiervan heeft belanghebbende geconcludeerd tot een fiscale aftrekpost, "voor het gedeelte niet aanvaard m.b.t. het jaar 1992". De Inspecteur heeft in zijn vertoogschrift evenwel de juistheid van die conclusie gemotiveerd betwist. Hiertegenover heeft belanghebbende, op wie in deze de bewijslast is komen te rusten, geen feiten en/of omstandigheden aangetoond waaruit de juistheid van belanghebbendes conclusie als vorenbedoeld volgt. 4.3.5. Belanghebbende kan voor het onderhavige jaar geen bedrag in aanmerking nemen als toevoeging aan de fiscale oudedagsreserve. Belanghebbende heeft het gebouw in N waarin hij tot oktober 1993 het accountants- annex administratiekantoor dreef, op 19 oktober 1993 verkocht en heeft zijn activiteiten sindsdien in en vanuit België voortgezet. In verband hiermee moet worden aangenomen dat hij in 1993 is opgehouden winst uit (binnenlandse) onderneming te genieten, bij gelegenheid waarvan dergelijke reserves komen te vervallen. In dat kader merkt het Hof op dat de bus, welke in 2.2 is omschreven niet als een vaste inrichting kan worden aangemerkt. Ook het vrijvallen van in eerdere jaren gevormde fiscale oudedagsreserves vormt inkomen. Ter zake kan het Hof het bij de bestreden uitspraak vastgestelde belastbare inkomen evenwel niet verhogen. 4.3.6. Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat "nu de inspecteur zijn verplichtingen m.b.t. het compromis niet is nagekomen het niet past dat hij belastingplichtige zijn rechten op verliescompensatie ontneemt". Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast is komen te rusten, heeft evenwel tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, in zijn vertoogschrift, niet aangetoond dat wél sprake was van compensabele verliezen. 4.3.7. De onderhavige aangifte is op 4 oktober 1996 bij de Inspecteur ingediend, terwijl dit vóór 1 april 1994 had dienen te geschieden. De Inspecteur heeft, toen de indiening van de aangifte achterwege bleef, belanghebbende schriftelijk gemaand zijn aangifte binnen tien werkdagen na de datum van aanmaning te voldoen en daarbij vermeld dat anders een verhoging zou worden opgelegd. Bij de indiening van het aangiftebiljet is bedoelde termijn van tien werkdagen ruimschoots overschreden. De Inspecteur heeft terecht een verhoging opgelegd. Klaarblijkelijk ervan uitgaande dat sprake was van een eerste verzuim, heeft de Inspecteur die verhoging voorts terecht beperkt tot fl. 250,--. Bij een en ander merkt het Hof op dat het geen reden heeft eraan te twijfelen dat de Inspecteur de voor het opleggen van de onderhavige aanslag bevoegde inspecteur was. 4.6. Belanghebbende heeft zich er voorts op beroepen dat hem over de periode tussen de datum van ontvangst van de verminderingsbeschikking, 10 januari 1998, tot en met de datum van de verminderingsbeschikking, 30 januari 1998, ten onrechte heffingsrente in rekening is gebracht. Het Hof overweegt in verband hiermee het volgende. Ingevolge artikel 30f, lid 3, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijkbelastingen wordt, "met betrekking tot de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting", "de heffingsrente enkelvoudig berekend" (_) over het tijdvak dat (_) eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet". Bij het in rekening brengen van de heffingsrente heeft de Inspecteur in overeenstemming hiermee gehandeld. In de praktijk worden aanslagbiljetten enige tijd voor de datum van dagtekening daarvan verzonden. Indien het bedrag van de verminderde aanslag vóór de datum van dagtekening zou zijn voldaan, zou de redelijkheid hebben geboden de heffingsrente dienovereenkomstig aan te passen. Dit is evenwel niet geschied. Het Hof heeft geen reden de heffingsrente te verminderen. Belanghebbende, die zich erover heeft beklaagd dat hem een "deugdelijke specificatie" van de heffingsrente niet is verstrekt, heeft niet gesteld dat de berekening als zodanig van de heffingsrente onjuist is. Het is het Hof niet gebleken dat die berekening onjuist is. 4.7. Gelet op al het vorenstaande moet de bestreden uitspraak worden bevestigd. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus vastgesteld op 23 oktober 2000 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 23 oktober 2000 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht. In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.