Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8105

Datum uitspraak2000-09-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersWL.20.000331.00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer : 20.000331.00 uitspraakdatum : 5 september 2000 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 20 december 1999 in de strafzaak onder parketnummer 027260-99 tegen: [Verdachte], geboren te [ ] op [ ], wonende te [ ]. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd: PRO MEMORIE. parketnummer : 20.000331.00 -2- datum uitspraak: 5 september 2000 De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging Door de raadsman is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn strafvervolging nu alleen zijn cliƫnte als verdachte is aangemerkt en niet (mede) haar partner die samen met haar de planten voorhanden heeft gehad, terwijl er voorts op grond van de "Richtlijnen voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet" bij verdachte en haar partner de gerechtvaardigde verwachting bestond dat ten aanzien van ieder van hen tot vijf planten -welke aantal planten kennelijk is gezien als "teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik"- in geval van strafvorderlijk optreden, zou worden volstaan met politiesepot (met afstand). Door overeenkomstig de uitkomsten van het opsporingsonderzoek, zoals dat is neergeslagen in het proces-verbaal, alleen de verdachte te vervolgen en niet tevens de partner van de verdachte handelt het openbaar ministerie in strijd met de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht, in casu het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Het hof overweegt te dien aanzien als volgt: * In de richtlijn voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet van 10 september 1996, gepubliceerd in de Staatscourant no.187, zoals die richtlijn luidt na de rectificatie gepubliceerd in de Staatscourant van 1997, no. 23, wordt in bijlage B "Richtlijn middelen vermeld op lijst II (soft drugs)", Hfst. III onder het kopje "Opzettelijk aanwezig hebben (telen of kweken)" aanhef en sub a, vermeld :"Het uitgangspunt/criterium is de hoeveelheid eindprodukt. Het aantal aangetroffen planten, de grootte ervan alsmede het aantal oogsten per jaar kunnen dienen als indicatie voor die hoeveelheid. a. tot 5 planten; politiesepot(met afstand)". * De advocaat-generaal heeft bevestigd dat door het openbaar ministerie, in het kader van een samenlevingsverband zoals dat tussen verdachte en haar partner bestaat, een aantal tot vijf planten per persoon als "teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik" wordt gezien. Zij heeft echter betoogd dat het openbaar ministerie ontvankelijk moet worden verklaard in zijn strafvervolging en heeft ook tot strafoplegging gerequireerd omdat naar haar oordeel de verdachte, tegen wie als enige zich het opsporingsonderzoek heeft gericht, alleen negen planten aanwezig heeft gehad, om welke reden zij valt onder punt b.:"van 5 tot 10 planten: f50,- per plant". *Het hof stelt vast dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij samen met haar partner de bewuste negen planten voorhanden heeft gehad, welke verklaring in overeenstemming is met wat zij op de zitting in eerste aanleg verklaard heeft en overeenkomt met de strekking van haar op 28 september 1999 tegenover de politie afgelegde verklaring. Het hof is van oordeel dat gelet op die verklaring haar partner redelijkerwijs als (mede)verdachte van het misdrijf "handelen in strijd met het artikel 3, eerste lid aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" kon worden aangemerkt. Dit is niet geschied; het opsporingsonderzoek heeft zich alleen gericht op de verdachte. parketnummer : 20.000331.00 -3- datum uitspraak: 5 september 2000 * Het kan echter, naar het oordeel van het hof, niet zo zijn dat enkel de formele omstandigheid dat de politie alleen tegen verdachte een opsporingsonderzoek heeft ingesteld de materiƫle -en door het hof aannemelijk geachte- omstandigheid dat er sprake is geweest van medeplegen opzij kan zetten, zeker niet indien, zoals in casu, de consequentie daarvan zou zijn dat verdachte daardoor in een voor haar ongunstiger strafvorderlijk afdoeningsregime terechtkomt. * Door onder deze omstandigheden, zonder nader onderzoek, alleen tegen de verdachte een strafvervolging in te stellen als had zij alleen negen planten voorhanden gehad, is er naar het oordeel van het hof sprake van willekeur. Het hof zal het openbaar ministerie deswege niet ontvankelijk verklaren. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de strafvervolging. Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-van Asten, als voorzitter, Mrs. Ficq en Wagemakers, als raadsheren, In tegenwoordigheid van Mr. De Ridder, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2000. Mr. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.