Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8135

Datum uitspraak2000-06-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers97/10961 AAW/WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vergoeding voor kosten psychiatrische expertise moet worden berekend o.g.v. art. 1, eerste lid onderdeel IV van het Besluit tarieven in strafzaken en niet o.g.v. art. 1, eerste lid onderdeel I van dat Besluit. Intrekking hoger beroep met verzoek om toekenning proceskosten, o.a. voor psychiatrische expertise. Raad: De kosten door verzoeker gemaakt voor de door hem in geding gebrachte psychiatrische expertise komen voor vergoeding in aanmerking. Waar in art. 8:36, tweede lid Awb het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing is verklaard en de Raad geen grond ziet om wat betreft de vergoeding van kosten verbonden aan op verzoek van partijen door een deskundige uitgebrachte verslagen onderscheid te maken tussen enerzijds psychiaters en anderzijds andere medisch specialisten en niet medisch deskundigen, is de Raad - anders dan gedaagde - van oordeel dat voor bepaling van de omvang van de terzake de betrokken psychiatrische expertise toe te kennen vergoeding geen aansluiting moet worden gezocht bij het bepaalde in art. 1, eerste lid, onderdeel I, van het Besluit tarieven in strafzaken, maar bij het bepaalde in onderdeel IV van dat artikellid. Nu de betrokken psychiater blijkens de door verzoeker overgelegde specificatie aan de t.b.v. verzoeker uitgebrachte expertise 13 uur heeft besteed, begroot de Raad de kosten van die deskundige op 13 x f 116,60 = f 1.515,80. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde. mrs. H. van Leeuwen, W.D.M. van Diepenbeek, T. Hoogenboom


Uitspraak

97/10961 AAW/WAO Q U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht inzake de kosten van het geding tussen: A, wonende te B, appellant, thans verzoeker, en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen (Lisv) treedt het Lisv in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor de Metaalindustrie en de Electrotechnische Industrie. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging. Bij besluit van 29 april 1996 heeft gedaagde de aan verzoeker de krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkeringen, die werden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 1 september 1996 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. De Arrondissementsrechtbank te Haarlem heeft bij uitspraak van 10 oktober 1997 het tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Verzoeker heeft bij gemachtigde mr L.E. de Geer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, tegen bovengenoemde uitspraak hoger beroep ingesteld. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 17 december 1998 heeft gedaagde de Raad medegedeeld dat besloten is het besluit van 29 april 1996 niet langer te handhaven. Bij brief van 2 februari 1999 is door de gemachtigde van verzoeker het hoger beroep ingetrokken, met het verzoek gedaagde bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten te veroordelen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend met betrekking tot het verzoek om een proceskostenveroordeling. Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven voor het achterwege blijven van een zitting. II. MOTIVERING Ingevolge het eerste lid van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld. Blijkens de inhoud van de brief van 17 december 1998 wordt het in het besluit van 29 april 1996 vervatte standpunt door gedaagde niet langer gehandhaafd. Dit leidt ertoe dat verzoeker vanaf 1 september 1996 onverkort recht kan doen gelden op een uitkering ingevolge de AAW en de WAO naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nu het hoger beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel is tegemoetgekomen aan de indiener van het beroepschrift acht de Raad termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75a, eerste lid, in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet. In het voorgaande ziet de Raad voldoende aanleiding om gedaagde te veroordelen tot vergoeding van een bedrag groot f 1.775,- aan kosten wegens aan verzoeker in eerste aanleg verleende rechtsbijstand en een bedrag groot f 710,- aan kosten wegens aan verzoeker in hoger beroep verleende rechtsbijstand. Tevens komen naar het oordeel van de Raad voor vergoeding in aanmerking de kosten door verzoeker gemaakt voor de door hem in geding gebrachte psychiatrische expertise. Waar in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing is verklaard en de Raad geen grond ziet om wat betreft de vergoeding van kosten verbonden aan op verzoek van partijen door een deskundige uitgebrachte verslagen onderscheid te maken tussen enerzijds psychiaters en anderzijds andere medisch specialisten en niet medisch deskundigen, is de Raad - anders dan gedaagde - van oordeel dat voor bepaling van de omvang van de terzake de betrokken psychiatrische expertise toe te kennen vergoeding geen aansluiting moet worden gezocht bij het bepaalde in artikel 1, eerste lid, onderdeel I, van het Besluit tarieven in strafzaken, maar bij het bepaalde in onderdeel IV van dat artikellid. Nu de betrokken psychiater blijkens de door verzoeker overgelegde specificatie aan de ten behoeve van verzoeker uitgebrachte expertise 13 uur heeft besteed, begroot de Raad de kosten van die deskundige op 13 x f 116,60 = f 1.515,80. Een en ander leidt tot de conclusie dat moet worden beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van verzoeker, in eerste aanleg tot een bedrag groot f 1.775,-, en in hoger beroep tot een bedrag groot f 2.225,80. Aldus gegeven door mr H. van Leeuwen als voorzitter, mr W.D.M. van Diepenbeek en mr T. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2000. (get.) H. van Leeuwen. (get.) C.H.T.W. van Rooijen. AB