Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8200

Datum uitspraak2000-11-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01227/99
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Nr. 01227/99 mr N. Keijzer zitting 5 september 2000 conclusie inzake [Verdachte] Edelhoogachtbaar College, 1. Bij uitspraak van 10 december 1998 heeft het Gerechtshof te Arnhem de verdachte ter zake van “Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden met verbeurdverklaring van enkele voorwerpen. 2. Tegen deze uitspraak heeft de verdachte cassatieberoep ingesteld. Namens hem heeft mr L. de Leon, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld. 3. Het eerste middel klaagt over schending, door het Hof, van het vertrouwensbeginsel. Ik versta het middel aldus dat het de klacht inhoudt dat het Hof het namens de verdachte gevoerd verweer, dat erop neerkomt dat het Openbaar Ministerie wegens schending van het vertrouwensbeginsel in de strafvervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, op ontoereikende grond heeft verworpen. 4. Aan de verdachte is telastegelegd, kort gezegd, dat hij op of omstreeks 18 december 1996 in de gemeente Kampen opzettelijk bepaalde hoeveelheden hennep en hashish aanwezig heeft gehad. 5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 26 november 1998 heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar aangevoerd: “Het openbaar ministerie doorkruist door in de onderhavige zaak te vervolgen het volgens de landelijke richtlijn geldend algemeen gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops. In deze richtlijn is immers bepaald dat in beginsel niet strafrechtelijk zal worden opgetreden tegen coffeeshops met een handelsvoorraad beneden de 500 gram. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat in de gemeente Kampen is geopteerd voor de zogenaamde nul-optie. De drugsnota die de gemeente Kampen in de zomer van 1997 had zullen publiceren is nog niet verscheen. Nu de gemeente Kampen niet zichtbaar voor de nul-optie heeft gekozen, is de algemene richtlijn van toepassing en aangezien is voldaan aan de voorwaarden waaronder niet strafrechtelijk zal worden opgetreden, dient het openbaar ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk te worden verklaard. Mijn cliënt houdt zich aan het landelijke gedoogbeleid. Hij heeft zijn coffeeshop sinds 18 december 1996 ongehinderd kunnen blijven exploiteren en daaruit mag een “gedogen” worden afgeleid.” 6. Het Hof heeft dat verweer als volgt samengevat en verworpen: “De raadsman heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging bestreden op grond dat de vervolging het volgens de landelijke richtlijn geldende gedoogbeleid zou doorkruisen. Het hof verenigt zich daarmee niet. Er bestaat geen landelijk gedoogbeleid ten aanzien van de exploitatie van zogenaamde coffeeshops. De landelijke richtlijn (waarmee kennelijk bedoeld is de “Richtlijnen voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet” hierna “de richtlijnen”) geeft in haar inleiding integendeel met zoveel woorden aan dat het beleid met betrekking tot de coffeeshops wordt bepaald in het lokale driehoeksoverleg. Voorzover de richtlijnen al iets gedogen is dat niet de exploitatie van coffeeshops, maar de vaststelling van lokaal gedoogbeleid. Onder bepaalde voorwaarden (waarvan het hof aanneemt dat verdachte eraan voldoet) zal volgens punt 3.3 van de richtlijnen niet strafrechtelijk worden opgetreden tegen coffeeshops die op grond van het lokale driehoeksoverleg worden gedoogd. Aan die laatste voorwaarde is in elk geval niet voldaan. Van de zijde van het openbaar ministerie is betoogd dat het lokale driehoeksoverleg te Kampen tot een nul-optie is gekomen. Van de zijde van de verdediging is dat bestreden met het betoog dat van die nul-optie dan toch iets gepubliceerd zou moeten zijn. Wat daarvan ook zij, de verdediging heeft niet aangevoerd en er is ook geen andere reden voor de veronderstelling dat te Kampen een beleid vastgesteld zou zijn op grond waarvan de onderhavige coffeeshop gedoogd zou worden. Bij gebreke daarvan verzetten de richtlijnen zich niet tegen de onderhavige vervolging. De verdediging heeft nog aangevoerd dat te Kampen feitelijk een gedoogbeleid geldt nu verdachte zijn coffeeshop sinds 18 december ongehinderd heeft kunnen blijven exploiteren. Daaruit mag volgens de verdediging een “gedogen” worden afgeleid. Ook daarmee verenigt het hof zich niet. Met de onderhavige vervolging heeft het openbaar ministerie duidelijk te kennen gegeven dat het verdachtes coffeeshop helemaal niet wenst te gedogen en aan die duidelijkheid wordt niet afgedaan door het feit dat men in afwachting op een eindbeslissing op die vervolging geen verdere maatregelen heeft genomen.” 7. In het middel en de toelichting daarop wordt het standpunt ingenomen dat het Hof aldus heeft miskend dat, omdat noch aan de inwoners van de gemeente Kampen in het algemeen noch aan de verdachte in het bijzonder was bekend gemaakt dat het driehoeksoverleg besloten had om gebruik te maken van de nul- optie, de verdachte erop mocht vertrouwen dat er niet strafrechtelijk tegen hem zou worden opgetreden. 8. De “Richtlijnen voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet”1 houden onder 3.3 onder meer in: “Het aantal coffeeshops is in de afgelopen jaren enorm toegenomen. Mede door de overlast die dat met zich mee brengt, is op steeds meer plaatsen de dringende behoefte ontstaan om het aantal coffeeshops terug te dringen. In de inleiding is al opgemerkt dat in het lokale driehoeksoverleg kan worden afgesproken dat in een bepaalde gemeente in het geheel geen coffeeshops worden gedoogd. (…) Als de driehoek heeft gekozen voor de zogenoemde nul-optie, kan ook zonder overschrijding van bovenstaande criteria strafrechtelijk worden opgetreden tegen coffeeshops die zich toch in de gemeente vestigen. Het sluiten van een coffeeshop is voorbehouden aan het lokale bestuur.”2 9. Door te overwegen: “Wat daarvan ook zij, de verdediging heeft niet aangevoerd en er is ook geen andere reden voor de veronderstelling dat te Kampen een beleid vastgesteld zou zijn op grond waarvan de onderhavige coffeeshop gedoogd zou worden.” heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat, ook zonder bekendmaking van de keuze voor de nul-optie, een eventueel door de verdachte gekoesterd vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd niet gerechtvaardigd kon zijn, omdat er geen reden was voor de veronderstelling dat de onderhavige coffeeshop zou worden gedoogd. 10. Dat oordeel acht ik niet zonder meer begrijpelijk. Aan de evenweergegeven passage uit de “Richtlijnen” kan immers bezwaarlijk een andere betekenis worden toegekend dan dat, indien de desbetreffende autoriteiten hebben gekozen voor de nul-optie, tegen coffeeshops die zich toch in de gemeente vestigen - strafrechtelijk kan worden opgetreden. Het Hof heeft echter niet vastgesteld dat de onderhavige coffeeshop na de keuze van de autoriteiten voor de nul-optie in de gemeente Kampen is gevestigd. Daarmee heeft het Hof de mogelijkheid opengelaten dat de onderhavige coffeeshop ten tijde van die keuze reeds in Kampen was gevestigd. Bij die laatste mogelijkheid valt, in het licht van de evenweergegeven passage van de “Richtlijnen”, niet zonder meer in te zien waarom bij stilzwijgen van de autoriteiten een door de verdachte gekoesterd vertrouwen, (dat zijn coffeeshop mogelijkerwijs zal worden gesloten maar) dat hij niet strafrechtelijk zal worden vervolgd, niet gerechtvaardigd kan zijn. 11. Ik acht de verwerping van het verweer dan ook ontoereikend gemotiveerd, en het middel terecht voorgesteld. 12. Het tweede middel klaagt over een aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de thans bestreden uitspraak is een zodanige verplichting echter niet opgelegd. Dat middel treft derhalve geen doel. 13. Het eerste middel gegrond achtende concludeer ik tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. Voor de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden Waarnemend Advocaat-Generaal 1 Richtlijn van 10 september 1996, Stcrt 187, in werking getreden op 1 oktober 1996. Deze Richtlijn moet worden beschouwd als “recht in de zin van art. 99 RO”; HR 13 januari 1998, NJ 1998, 407. 2 Zie met betrekking tot het sluiten van een coffeeshop i.v.m. de nul-optie de in de toelichting op het middel vermelde beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 mei 1997, AB 1997/299 m.nt. FM.


Uitspraak

7 november 2000 Strafkamer nr. 01227/99 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 december 1998 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden einduitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een von-nis van de Politierechter in de Arron-disse-ments-rechtbank te Zwolle van 10 november 1997 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, met verbeurd- verklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Naar de Hoge Raad begrijpt, beoogt het middel te klagen over ’s Hofs verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard wegens schending van het vertrouwensbeginsel. 3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt voor wat betreft het door de verdediging gevoerde verweer in: “Het openbaar ministerie doorkruist door in de onderhavige zaak te vervolgen het volgens de landelijke richtlijn geldend algemeen gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops. In deze richtlijn is immers bepaald dat in beginsel niet strafrechtelijk zal worden opgetreden tegen coffeeshops met een handelsvoorraad beneden de 500 gram. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat in de gemeente Kampen is geopteerd voor de zogenaamde nul-optie. De drugsnota die de gemeente Kampen in de zomer van 1997 had zullen publiceren is nog niet verschenen. Nu de gemeente Kampen niet zichtbaar voor de nul-optie heeft gekozen, is de algemene richtlijn van toepassing en aangezien is voldaan aan de voorwaarden waaronder niet strafrechtelijk zal worden opgetreden, dient het openbaar ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk te worden verklaard. Mijn cliënt houdt zich aan het landelijk gedoogbeleid. Hij heeft zijn coffeeshop sinds 18 december 1996 ongehinderd kunnen blijven exploiteren en daaruit mag een “gedogen” worden afgeleid”. 3.3. In zijn arrest heeft het Hof dit verweer als volgt verworpen: “De raadsman heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging bestreden op grond dat de vervolging het volgens de landelijke richtlijn geldende gedoogbeleid zou doorkruisen. Het hof verenigt zich daarmee niet. Er bestaat geen landelijk gedoogbeleid ten aanzien van de exploitatie van zogenaamde coffeeshops. De landelijke richtlijn (waarmee kennelijk bedoeld is de “Richtlijnen voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet” hierna “de richtlijnen”) geeft in haar inleiding integendeel met zoveel woorden aan dat het beleid met betrekking tot de coffeeshops wordt bepaald in het lokale driehoeksoverleg. Voorzover de richtlijnen al iets gedogen is dat niet de exploitatie van coffeeshops, maar de vaststelling van lokaal gedoogbeleid. Onder bepaalde voorwaarden (waarvan het hof aanneemt dat verdachte eraan voldoet) zal volgens punt 3.3 van de richtlijnen niet strafrechtelijk worden opgetreden tegen coffeeshops die op grond van het lokale driehoeksoverleg worden gedoogd. Aan die laatste voorwaarde is in elk geval niet voldaan. Van de zijde van het openbaar ministerie is betoogd dat het lokale driehoeksoverleg te Kampen tot een nul-optie is gekomen. Van de zijde van de verdediging is dat bestreden met het betoog dat van die nul-optie dan toch iets gepubliceerd zou moeten zijn. Wat daarvan ook zij, de verdediging heeft niet aangevoerd en er is ook geen enkele andere reden voor de veronderstelling dat te Kampen een beleid vastgesteld zou zijn op grond waarvan de onderhavige coffeeshop gedoogd zou worden. Bij gebreke daarvan verzetten de richtlijnen zich niet tegen de onderhavige vervolging. De verdediging heeft nog aangevoerd dat te Kampen feitelijk een gedoogbeleid geldt nu verdachte zijn coffeeshop sinds 18 december ongehinderd heeft kunnen blijven exploiteren. Daaruit mag volgens de verdediging een “gedogen” worden afgeleid. Ook daarmee verenigt het hof zich niet. Met de onderhavige vervolging heeft het openbaar ministerie duidelijk te kennen gegeven dat het verdachtes coffeeshop helemaal niet wenst te gedogen en aan die duidelijkheid wordt niet afgedaan door het feit dat men in afwachting op een eindbeslissing op die vervolging geen verdere maatregelen heeft genomen”. 3.4 Op grond van het onder 3.3 overwogene moet er in cassatie van worden uitgegaan dat de gemeente Kampen geen beleid heeft vastgesteld met betrekking tot het gedogen van de handel in soft drugs in zogenaamde coffeeshops. 3.5. De hier toepasselijke “Richtlijnen opsporings- en vervolgingsbeleid strafbare feiten Opiumwet” (Stcrt. 1996, nr. 187), hierna aan te duiden als de richtlijnen, luiden, voorzover nu van belang, als volgt: "In de derde plaats is de richtlijn aangepast op het punt van de coffeeshops. (Behalve ...) is thans nadrukkelijker dan voorheen aangegeven dat het beleid met betrekking tot de coffeeshops wordt bepaald in het lokale driehoeksoverleg, uiteraard binnen de kaders van de richtlijn. Dat kan ook inhouden dat in een bepaalde gemeente in het geheel geen coffeeshops worden gedoogd. Als coffeeshops zich toch in de gemeente vestigen, kan het OM optreden, ook als de AHOJ-G criteria niet overtreden worden. Overigens is het niet zo dat de lokale nuloptie door optreden van het OM alleen gehandhaafd dient te worden. (...) In de inleiding is al opgemerkt dat in het lokale driehoeksoverleg kan worden afgesproken dat in een bepaalde gemeente in het geheel geen coffeeshops worden gedoogd. Het OM werkt bij de totstandkoming en handhaving van lokaal coffeeshopbeleid samen met de lokale autoriteiten. In het kader van een in de lokale driehoek gezamenlijk uit te werken integraal beleid ten aanzien van coffeeshops, dient tot een evenwichtige inzet van de verschillende beheersinstrumenten te worden gekomen. Een actieve rol vanuit het OM geeft het signaal dat justitie het belang van de aanpak onderschrijft, de bestuurlijke aanpak strafrechtelijk ondersteunt en haar eigen verantwoordelijkheid daarin neemt. (...) Als de driehoek heeft gekozen voor de zogenoemde nuloptie, kan ook zonder overschrijding van bovenstaande criteria strafrechtelijk worden opgetreden tegen coffeeshops die zich toch in de gemeente vestigen. Het sluiten van een coffeeshop is voorbehouden aan het lokale bestuur”. 3.6. De richtlijnen houden in dat in het kader van in het zogenaamde driehoeksoverleg uit te werken beleid per gemeente kan worden besloten onder bepaalde in de richtlijnen aangeduide voorwaarden niet strafrechtelijk op te treden tegen coffeeshops. Nu de richtlijnen te dien aanzien niets inhouden moet worden aangenomen dat bij gebreke van een dergelijk gedoogbeleid wel strafrechtelijk kan worden opgetreden tegen coffeeshops, ongeacht op welk tijdstip die in de gemeente zijn gevestigd. Daarbij maakt het geen verschil of die coffeeshops zich houden aan de in de richtlijnen aangeduide voorwaarden. Die spelen pas een rol als besloten is coffeeshops te gedogen. Door te overwegen als hiervoor onder 3.3 weergegeven, heeft het Hof een en ander niet miskend. Daarom faalt het middel dat van een tegengestelde opvatting uitgaat. 4. Beoordeling van het tweede middel Het middel klaagt over een beslissing tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Een dergelijke beslissing komt evenwel in de bestreden uitspraak niet voor, zodat het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden. 5. Slotsom Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop het bestreden arrest ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voor-zit-ter, en de raadsheren F.H. Koster, A.M.M. Orie, J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 november 2000.