Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8201

Datum uitspraak2000-11-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01490/99
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Mr Jörg Nr. 01490/99 Zitting 19 september 2000 Conclusie inzake: [Verzoeker=verdachte] Edelhoogachtbaar College, 1. Verzoeker is door de arrondissementsrechtbank te Alkmaar bij uitspraak van 26 mei 1999 schuldig verklaard zonder oplegging van straf wegens "overtreding van het bepaalde krachtens artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994." De rechtbank heeft voorts de inbeslaggenomen motorstep van het merk Blatino onttrokken aan het verkeer. 2. Namens verzoeker heeft mr J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, twee middelen van cassatie voorgesteld. 3. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet op een juiste wijze met redenen is omkleed, omdat de rechtbank tot het bewijs heeft gebezigd de conclusie van de verbalisanten Lang en Ruiter dat het voertuig voldeed aan de definitie als bedoeld in hoofdstuk 1, art. 1.1 onder m van het Voertuigreglement. 4. Het betreft de volgende verklaring van de opsporingsambtenaren Lang en Ruiter, beiden deel uitmakend van de groep Technische Ondersteuning van de politie NHN, zoals neergelegd in het proces-verbaal technisch onderzoek verkeer, nummer PL1010/97-026883: “Bij het onderzoek hebben wij vastgesteld dat dit voertuig voldeed aan de definitie bromfiets als bedoeld in Hoofdstuk 1, artikel 1.1 onder m van het Voertuigreglement 1994." 5. De rechtbank heeft deze verklaring kennelijk opgevat - en ook kunnen opvatten - als een verklaring van de verbalisanten dat dezen daarin tot uitdrukking hebben gebracht dat zij als opsporingsbeambten met specifieke technische kennis bij onderzoek van de motorstep op grond van eigen waarneming en ondervinding hebben geconstateerd dat de step voldeed aan de in art. 1.1. onder m van het Voertuigreglement genoemde kenmerken van een bromfiets (vgl. HR NJ 1987, 643). Voor zover deze redenering U niet zou bevallen, is een alternatieve redenering dat het hier weliswaar een conclusie betreft die aan de rechter die over de feiten oordeelt is voorbehouden, maar dat de door de deskundige verbalisanten getrokken conclusie terecht is gemaakt. Dat zulks het geval is blijkt grotendeels uit de inhoud van het door hen opgemaakte proces-verbaal. Daarin staat vermeld dat het gaat om een tweewielig motorvoertuig met een verbrandingsmotor waarvan de inhoud 27 cc was. Voorts geven de in het dossier opgenomen technische specificaties van de motorstep aan dat de maximumsnelheid door de constructie (`transmission ratio’) 35 km/h bedraagt. Daarmee wordt aan de eisen voor het begrip bromfiets in art. 1.1 onder m Voertuigreglement voldaan (vgl. HR 12 mei 1998, 1998, 650). 7. Het middel faalt derhalve. 8. Het tweede middel bevat de klacht dat de rechtbank ten onrechte de maatregel van onttrekking aan het verkeer heeft opgelegd, althans de oplegging niet toereikend heeft gemotiveerd. 9. De rechtbank heeft de onttrekking aan het verkeer van de motorstep als volgt gemotiveerd: “Het bewezenverklaarde feit is met betrekking tot de motorstep begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.” 10. Met de opsteller van het middel meen ik dat het ongecontroleerde bezit van de motorstep in strijd is met de wet noch met het algemeen belang. De wet noch het algemeen belang verzetten zich, om maar een paar mogelijkheden te noemen, tegen de aanschaf van een motorstep, de verkoop ervan, het gebruik ervan op particulier terrein zoals campings, hallen, parkeerterreinen, corridors etc., het stallen in de schuur in afwachting van een eventuele goedkeuring voor gebruik op de openbare weg, of het aan de muur hangen van een motorstep (als herinnering aan een boeiende aanvaring met justitie), zoals verzoeker suggereerde. De kantonrechter was mijns inziens dan ook een stuk wijzer door wel een (deels voorwaardelijke) boete op te leggen, maar de motorped (met een waarde van ca. 3000 gulden) terug te geven. Dat het gebruik door verzoeker van de motorped nauwelijks kan worden gecontroleerd, zoals de officier in zijn appèlmemorie stelde, komt mij, zacht gezegd, overdreven voor. Het is op de openbare weg nogal een opvallend geval. 11. Hoewel ik eerder van oordeel ben dat in casu de maatregel van onttrekking aan het verkeer ten onrechte is opgelegd, ben ik minstgenomen met de opsteller van het middel eens dat de onttrekking onvoldoende is gemotiveerd, nu verzoeker zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft aangegeven niet meer met de motorped op de openbare weg te zullen rijden (vgl. HR DD 95.423). Ik acht het middel derhalve gegrond. 12. Ambtshalve wil ik nog de aandacht vestigen op het volgende. De kwalificatie die de rechtbank heeft gegeven lijkt mij niet juist. De kwalificatie dient te luiden: “overtreding van artikel 5.1.1. eerste lid onder c juncto artikel 5.6.1. eerste lid onder b sub 1 van het Voertuigreglement.” 13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend ten aanzien van de kwalificatie en de onttrekking aan het verkeer met verwijzing der zaak naar het gerechtshof te Amsterdam, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan met verwerping van het beroep voor het overige. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, AG


Uitspraak

7 november 2000 Strafkamer nr. 01490/99 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 26 mei 1999, parketnummer 14/200246-98, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak De Arrondissementsrechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Alkmaar van 4 december 1998 - de verdachte ter zake van "overtreding van het bepaalde krachtens artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994" (hetgeen de Hoge Raad leest als: “overtreding van art. 5.1.1, eerste lid onder c, in verbinding met art. 5.6.1, eerste lid onder b sub 1, van het Voertuigreglement) schuldig verklaard zonder oplegging van straf en onttrekking aan het verkeer uitgesproken als in het vonnis vermeld. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de kwalificatie en de onttrekking aan het verkeer met verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige. 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het gaat in deze zaak om een verdachte ten aanzien van wie - kort gezegd - is bewezenverklaard dat hij als bestuurder van een bromfiets als bedoeld in artikel 1.1 onder m, van het Voertuigreglement op een voor het openbaar verkeer openstaande weg heeft gereden terwijl die bromfiets niet behoorde tot een door de Minister van Verkeer en Waterstaat goedgekeurd type of exemplaar. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen gaat het hier om een zogenoemde motorstep. 3.2. De Rechtbank heeft voor het bewijs gebruik gemaakt van “een proces-verbaal nummer PL 1010/97-026883 van 4 december 1997, opgemaakt in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaren F. Lang en J.J. Ruiter”, onder meer voorzover inhoudende als relaas van die verbalisanten: “Bij het onderzoek hebben wij vastgesteld dat dit voertuig voldeed aan de definitie bromfiets als bedoeld in hoofdstuk 1, artikel 1.1 onder m van het voertuigreglement 1994”. 3.3. Het middel klaagt dat de Rechtbank dusdoende de bewezenverklaring heeft doen steunen op een ontoelaatbare, namelijk op een aan de rechter voorbehouden conclusie van genoemde verbalisanten, zodat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, doch tevergeefs. 3.4. Het desbetreffende, zich bij de stukken bevindende proces-verbaal vermeldt in de aanhef “technisch onderzoek verkeer”, en houdt als functieomschrijving van de genoemde verbalisanten in: “hoofdagent van politie, groep Technische Ondersteuning, politie NHN” onderscheidenlijk: “brigadier van politie, groep technische Ondersteuning, politie NHN”. De in het middel bedoelde verklaring van die verbalisanten bevat niets wat niet kan gelden als hun eigen waarneming bij het onderzoek met betrekking tot de aard van het in de tenlastelegging genoemde voertuig. 3.5. De bewezenverklaring is, in aanmerking genomen dat terzake in feitelijke aanleg geen verweer is gevoerd naar behoren gemotiveerd. Het middel kan derhalve niet tot casatie leiden. 4. Beoordeling van het tweede middel 4.1. Het middel strekt ten betoge dat de Rechtbank ten onrechte de maatregel van onttrekking aan het verkeer heeft opgelegd dan wel het opleggen van die maatregel onjuist en/of onvoldoende heeft gemotiveerd. 4.2. De Rechtbank heeft de oplegging van die maatregel als volgt gemotiveerd: “Het bewezenverklaarde feit is met betrekking tot de motorstep begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang”. 4.3. Nu de Rechtbank heeft vastgesteld dat met de motorstep geen gebruik mocht worden gemaakt van voor het openbaar verkeer openstaande wegen, terwijl de Rechtbank kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld, dat zodanig gebruik, gelet op de aard van het voertuig, niettemin voor de hand ligt, geeft haar oordeel dat het ongecontroleerd bezit van dat voorwerp in strijd is met het algemeen belang, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Dat oordeel, dat de oplegging van de maatregel zelfstandig draagt, behoefde, ook in het licht van de door de verdachte aangevoerde omstandigheid “dat het zijn bedoeling is de motorstep aan de muur te hangen”, geen nadere motivering. 4.4. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden. 5. Slotsom Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voor-zitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 7 november 2000.